woensdag 30 oktober 2013

Een beker in Almere

Beschavingen worden vaak beschreven aan de hand van gevonden aardewerk. Zo werd in Swifterband in de Flevopolder een beker uit de klokcultuur ontdekt. Aan de hand van de vorm en versiering kunnen archeologen bepalen uit welke tijd de beker komt.

Ik heb ook een beker die te maken heeft met een historische gebeurtenis in de 30 jaar oude stad Almere. De beker draagt het opschrift CYBER CENTRE ALMERE. In kleinere letters staat eronder: IE ANNUAL REVIEW OCT 1998. Een blik in de internettelefoongids laat de vermelding zien van het KPN Cybercenter in Almere. Maar de spelling en schrijfwijze van dit center is anders en het Cyber Centre Almere lag in mijn beleving ook ergens anders. Het onderschrift is nogal cryptisch, maar bevat wel een tijdsaanduiding: oktober 1998. De rest van het onderschrift lijkt geheimtaal: IE en ANNUAL REVIEW. Een annual review is te vertalen als een jaarlijkse doorlichting van een Europees project. IE is een afkorting van Information Engineering. De combinatie van Information Engineering en 1998 lijkt te duiden met de opening van de School voor Information Engineering in Almere. Dat lijkt zo, want de school werd officieel geopend in oktober 1998. Maar het verhaal van de beker zit anders in elkaar.

In de jaren tachtig kreeg ik als zelfstandig adviseur nieuwe media regelmatig opdrachten van de Europese Commissie. Vanaf 1994 liep er een Europees onderzoeksprogramma Information Engineering (IE). Deze term was een container begrip voor meer gebruiksvriendelijkheid voor elektronische diensten: online informatiediensten, vertaaldiensten, bibliotheekautomatisering en elektronisch uitgeven. En Nederland deed het, volgens een studie,  goed in dit programma: “The Netherlands is perhaps the only European country of which it has, since 1994, been possible to speak of a "decisive breakthrough" in multimedia matters”. (Information Engineering-Activities, Priorities ond Perspectives, Oct. 1997).

Ik was vanaf het begin van het programma erbij betrokken als beoordelaar van aanvragen voor projectsubsidies, maar ook als beoordelaar van de uitvoering van enkele projecten.

Toen ik hoorde dat in Almere in september 1998 de Hogeschool van Amsterdam (HVA) het Instituut voor Information Engineering (IIE) als één van de eerste hoger beroepsopleidingen in Almere zou openen, heb ik met de directeur contact gezocht en gepraat over het EU programma en over de opleiding. Tijdens deze gesprekken ontstond het idee om een activiteit van de Europese Commissie in het kader van het programma Information Engineering naar Almere te halen. Na overleg met de EC programmaleider, Bernard Smith, kwam het idee op om een review van projecten te houden in Almere (gewoonlijk werden deze reviews exclusief in Luxemburg gehouden). Een aantal ambtenaren van de Europese Commissie zou naar Almere komen evenals een aantal externe experts. Van elk project zou een afvaardiging zich in  Almere presenteren. Op deze manier zouden de projecten beoordeeld worden, maar zouden ook de EC ambtenaren lezingen kunnen houden over Information Engineering op het nieuwe instituut.

De gemeente Almere sprong enthousiast in op dit idee en begon mee te denken in het programma. Het stelde een plaats beschikbaar, waar de projectreviews konden plaatsvinden. Dat werd het Cyber Centre Almere.  De net nieuwe burgemeester, Hans Ouwerkerk, ontving de delegatie van de Europese Commissie en de externe experts in de raadszaal van het stadhuis. Ook werd er een diner op het Oostvaarders College aangericht.

Het was een drukke week begin oktober; helaas werkte het weer niet echt mee.  Bovendien was het project iets te groot voor de beddencapaciteit van de hotels in Almere, toen alleen nog het Bastion Hotel. Dus verbleven er mensen in de omgeving van Almere, vnl. Amsterdam. De afvaardigingen van projecten kwamen vnl. uit het buitenland en hadden moeite met de verbinding van Schiphol naar Almere.

Aan het einde van de reviewweek kwam de beheerder van Cyber Centre Almere met een beker met opdruk voor de ambtenaren van Europese Commissie en de externe experts als herinnering aan de week in Almere. Ik neem aan dat weinig van deze bekers nog heel zijn. Mijn beker heeft het tot op heden overleeft en verblijft nu in het Stadsarchief van de gemeente Almere. 

Het Instituut voor Information Engineering werkte  goed mee. Intussen heeft de Hogeschool van Amsterdam haar aanwezigheid danig teruggebracht, maar is het Instituut voor Information Engineering niet geheel uit het Almeerse stadbeeld verdwenen.

zondag 20 oktober 2013

Libris Geschiedenis Prijs 2013 naar De Boerenoorlog

De Boerenoorlog, een boek van Martin Bossenbroek ontvangt de . Aan de Libris Geschiedenis Prijs is een bedrag van 20.000 euro verbonden.

Er dongen dit jaar 326 boeken mee naar de prijs. Genomineerd voor de shortlist werden:
  • Martin Bossenbroek: De Boerenoorlog (Athenaeum-Polak & Van Gennep);
  • Jan Brokken: De vergelding. Een dorp in tijden van oorlog (Uitgeverij Atlas Contact);
  • Roelof van Gelder: Naar het aards paradijs. Het rusteloze leven van Jacob Roggeveen, ontdekker van Paaseiland (1659-1729) (Uitgeverij Balans);
  • Els Kloek (samenstelling): 1001 Vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis (Vantilt);
  • Frits van Oostrom: Wereld in woorden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1300-1400 (Uitgeverij Bert Bakker).
  • Met deze nieuwe winnaar komt de stand van de categorieën op:
    - 6x cultuurgeschiedenis
    - 6x Nederlandse geschiedenis

    - 6x Tweede wereldoorlog
    - 2x Koninklijk Huis

    - 2x Europese geschiedenis
    - 3x landengeschiedenis

    - 1x bedrijfsgeschiedenis

    De Libris Geschiedenis Prijs is een initiatief van Historisch Nieuwsblad, 100 Libris-boekhandels, Nederlands Openluchtmuseum, de NTR/VPRO, Rijksmuseum Amsterdam en de Volkskrant en wordt dit jaar voor de zevende keer uitgereikt. Met deze prijs willen de initiatiefnemers een stimulans geven aan het goede historische boek in Nederland.

    vrijdag 4 oktober 2013

    Nederland bouwt weer een computer (2)

    De wetenschappelijke activiteiten op het gebied van computer ontwikkeling en computerbouw hebben vanaf 1956 tot commerciële activiteiten in Nederland geleid.

    Electrologica
    Na het gereedkomen van de ARMAC (1956) besloot het Mathematisch Centrum haar inspanningen op het gebied van computerbouw te staken. Er werden op basis van de ARMAC plannen gesmeed, die zouden leiden tot een commercieel bedrijf zouden leiden, gericht op de fabricage van computers. Maar hiervoor moest financiering worden gezocht. Een partner werd er gevonden in de Nillmij, de Nederlandsch-Indische Levensverzekering- en Lijfrente-Maatschappij, die het belang en de potentie van een Nederlandse computerindustrie inzag en tevens durfde te investeren in zo'n risicovolle onderneming. De president-directeur van deze verzekeringsmaatschappij, J. Engelfriet, had binnen het bedrijf al stappen tot automatisering ondernomen en was overtuigd dat in Nederland een computerindustrie moest komen. De samenwerking tussen de groep wetenschappers van het mathematisch Centrum en de verzekeringsmaatschappij leidde in1956 tot de oprichting van N.V. Electrologica, het eerste Nederlandse bedrijf, dat zich specifiek met de bouw van computers ging bezighouden.

    Het ontwikkelingsteam bestond aanvankelijk uit  A. van Wijngaarden, B.J. Loopstra en C.S. Scholten. Engelfriet was niet zomaar een investeerder, maar bemoeide zich intensief met het bedrijf, met name met de softwareafdeling, die tot 1965 in het gebouw van de Nillmij gevestigd was.

    De X1 werd in 1958 gepresenteerd en was een commercieel succes. Er werden meer dan 30 machines verkocht in binnen- en buitenland. De X1 werd dan ook gezien als één van de beste wetenschappelijke machines van zijn tijd. Vijf jaar later werd de X8 aangekondigd. Het was een snellere machine en was ook weer een commercieel succes. Maar toen men variaties begon te produceren op de X8 door de machines uit te kleden. Uiteindelijk werden de ontwikkelingskosten te hoog en kwam er concurrentie o.a. van IBM en andere, vnl. Amerikaanse computerfabrikanten. Electrologica zocht vanaf 1965 samenwerking met Philips, die het bedrijf in 1968 overnam en het integreerde in Philips-Electrologica. Hiermee viel het doek voor N.V. Electrologica en de X-serie, een traditie die was begonnen bij het Mathematisch Centrum en krap 20 jaren had geduurd.

    Philips
    Philips was in de jaren vijftig als elektronicabedrijf een geduchte nationale en internationale industriële speler. Het is dan ook verwonderlijk dat Philips in de jaren vijftig niet in de markt sprong van commerciële computerbouwers. Zoals gemeld in de eerste aflevering, bouwde Philips Natuurkundig laboratorium twee experimentele computers: de PETER (1958) en de PASCAL (Philips Akelig Snelle CALculator; 1960). Maar commercieel zat Philips met een probleem. Het bedrijf was actief in het maken van componenten voor IBM. En omdat dit profijtelijke handel was, wilde Philips geen concurrent van IBM worden.

    Maar vanaf 1960 zag men bij Philips ook dat er een nieuwe en grote markt open lag, die zowel wetenschappelijk onderzoek, techniek als administratie besloeg. In dat jaar richtte het elektronicabedrijf Philips Computer Industrie (PCI) op om zelf te starten met de productie van computers. Na de overname van Electrologica in 1968 veranderde Philips de naam PCI in Philips-Electrologica en kreeg een eigen fabriek in Apeldoorn.

    Terwijl de productie van de Electrologica computers gestaakt werd, kwam Philips in 1969 met de P1000 computerfamilie en voorlopers zoals de P880 (zie foto) op de markt. Het eerste exemplaar werd verkocht aan de PTT voor de automatisering van de Girodienst. De leveranties van enkele honderden computers kwamen echter voornamelijk tot stand via de bestaande, binnenlandse netwerken en niet via de gebruikelijke verkoopkanalen. In 1976 stopte de productie ervan.

    Philips-Electrologica had intussen een naamsverandering ondergaan in Philips Data Systems (PDS). Dit bedrijf  ging zich concentreren op minicomputers en kleinere systemen. Dit leidde tot de enige twee jaren met winst: 1984 en 1985.

    Ondertussen was eerst het home computer en daarna de personal computer op de markt gekomen. Philips was in het home computer markt actief met de Philips P2000 en later met de MSX. Naar het voorbeeld van de IBM-PC besloot Philips in 1986 om ook PC’s te gaan bouwen, geen succes werden, ondanks campagnes met Headstart computers en gebundelde CD-ROMs, o.a. geproduceerd door het Rotterdamse bedrijf AND. In 2003 was het PC avontuur voor Philips over met de sluiting van de Apeldoornse vestiging. Het PC avontuur van Philips was  niet overtuigend. Want in dezelfde tijd begon Philips een half miljard dollar te storten in het CD-interactief avontuur, dat commercieel duurde van 1991 tot 1996. Philips halfslachtigheid werd samengevat in de filosofie: je zit vóór de televisie met CD-i in de huiskamer en achter je persoonlijke computer in je slaap- of studeerkamer.

    Holborn
    Behalve commerciële productiebedrijven, Electrologica en Philips, was er vanaf 1980 ook een bedrijf actief, dat uitsluitend PCs produceerde: Holborn (Born in Holland). De hardware van de machine was ontworpen door H.A. Polak en de terminal door Vos Industrial Designers. Van binnen is de terminal een aangepaste MicroBee. De Holborn gebruikte het besturingssysteem CP/M.

    Het bedrijf Holborn was slechts kort actief, van 1980 tot 1983, toen het failliet ging. Er zijn waarschijnlijk slechts 200 apparaten verkocht, vnl. aan kleine bedrijven voor administratieve en boekhouddoeleinden. Voor de gestylde en ergonomische machine werd destijds 30.000 gulden (ca. 14.000 euro) gevraagd. Het bedrijf moest opboksen tegen machines zoals de IBM PC, maar ook andere, meestal goedkopere kantoormachines als Wang.

    De Delftse quantumcomputer
    De geschiedenis van de Nederlandse computerbouw overziend, lijkt zich eenzelfde scenario te gaan afspelen. De computerbouw is terug bij de universiteit, in dit geval niet in Amsterdam, maar in Delft. Het verschil in scenario is echter dat vanaf het begin ook de wetenschappelijke instituten en het bedrijfsleven erbij betrokken zijn. Op deze manier kan het bedrijfsleven voordeel via spin-offs genieten.

    Wel blijft de vraag over, waarom een universiteit moet beginnen met de bouw van de quantumcomputer. In de VS zijn er o.a. al initiatieven genomen door bedrijven als IBM en Google. Vanwaar dan dit Nederlandse initiatief?  De bouw van quantumcomputers staat nog in de kinderschoenen en in Delft zit een groep experts in de quantumleer en nanotechnologie, die nu via QuTech theorie in praktijk kunnen omzetten.

    woensdag 2 oktober 2013

    Nederland bouwt weer een computer (1)

    Nederlandse wetenschappers gaan onder leiding van de TU Delft werken aan een supercomputer. De computer moet over vijftien jaar klaar zijn. Het gaat om een zgn. quantumcomputer is een project van QuTech, een instituut voor innovatie, voor negen miljoen per jaar gefinancierd, gefinancierd door het Rijk, de TU Delft, de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek en het bedrijfsleven.

    Na meer dan 60 jaar gaat Nederland weer een eigen computer bouwen. Want tussen 1950 en 1980 werden er computers gebouwd op universiteiten en door commerciële bedrijven in Nederland. Sommige van die computers bestaan nog; veel bleven niet bewaard. In 2010 heeft SCEN, Stichting Computer Erfgoed Nederland, het Nationaal Register Historische Computers gepubliceerd.

    Universiteit als computerbouwer
    Vanaf 1952 bestudeerden wetenschappers niet alleen computers, maar begonnen ze die ook te ontwikkelen. Universiteiten en wetenschappelijke instellingen werden computerbouwers.
     
     De eerste computer in Nederland was de ARRA I (Automatische Relais Rekenmachine Amsterdam). Hij werd in Amsterdam gebouwd door het Mathematisch Centrum. Het was een machine die wekte met relais, door elektromagneten bediende schakelaars. In de praktijk bleek de machine niet bruikbaar. Bij de presentatie op 21 juni 1952 in aanwezigheid van de Amsterdamse burgemeester d'Ailly en minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen F.J. Th. Rutten aanwezig moest het apparaat een tabel met willekeurige getallen genereren, wat lukte, maar daarna heeft het de geest gegeven. De ARRA II uit 1954 werd wel een succes. De computer bevatte radiobuizen en, transistors en een ringkerngeheugen. Met deze computer werden met succes berekeningen uitgevoerd voor o.a. de Fokker vliegtuigfabriek. De ARRA I noch de ARRA II zijn bewaard gebleven.

    In 1954 werd door het Mathematisch Centrum begonnen met de bouw van een tweede generatie computer, de ARMAC (Automatische Rekenmachine MAthematisch Centrum); in 1956 was de computer klaar. Nieuw bij deze machine was dat de software als uitgangspunt werd genomen. Op basis van het ontwerp van de software werd vervolgens de hardware gebouwd. Deze computer maakte gebruik van transistors, een trommelgeheugen en een ringkerngeheugen. De ARMAC rekende onder andere ten behoeve van de Deltawerken. De computer leek commercieel perspectief te hebben. Er is overigens geen exemplaar van de ARMAC bewaard gebleven.

    Ook op de TU Delft werd onderzoek gedaan en werden computers gebouwd. In 1952 ontwikkelde Willem van der Poel de ARCO (bijgenaamd Testudo). In het jaar erna werkte hij aan de ontwikkeling van de PETRA, de eerste computer in Nederland met radiobuizen in plaats van relais. In 1957 bouwde Van der Poel de eerste ZEBRA, die half werkt met buizen en half met transistors. De ZEBRA was zo succesvol dat hij, overigens volledig met transistors, in Groot-Brittannië door Stantec in productie werd genomen. De ARCO is bewaard gebleven in de collecties van de TU Delft; de PETRA is echter niet bewaard gebleven. Van de Stantec ZEBRA zijn nog twee exemplaren te vinden in de collecties van de TU Delft.

    Wetenschappelijke instellingen
    Bij TNO bouwde men in 1955 een computer, de VTH, een technisch zeer geavanceerde analoge computer. Vliegtuigbouwer Fokker gebruikte de computer om vliegtuigbewegingen en luchtstromen te berekenen en simuleren. De VTH wordt gezien als de eerste zeer geavanceerde technisch-wetenschappelijke computer In Nederland. Van de VTH zijn nooit meer exemplaren gebouwen. Nu maakt de VTH deel uit van de collecties van de TU Delft.

    In de jaren vijftig was Philips als elektronicabedrijf niet actief in de bouw van commerciële computers. Wel werd bij het Philips Natuurkundig Laboratorium (Natlab) de PETER gebouwd, die in 1958 operationeel werd. Deze werd gevolgd door de PASCAL (Philips Akelig Snelle CALculator), die in 1960 in gebruik werd genomen en veel sneller en betrouwbaarder was dan zijn voorganger. Maar commercieel zat Philips met een probleem, want het bedrijf was actief in het maken van componenten voor IBM. En omdat dit een goede handel was, wilde Philips eigenlijk geen concurrent van IBM worden, maar dat veranderde na 1960.

    Tegen het einde van de jaren vijftig waren de universiteiten, met name de Universiteit van Amsterdam en Technische Universiteit Delft, klaar met het bouwen van computers. Omdat het Mathematisch Centrum niets voelde voor een commercieel avontuur met de ARMAC, werd in 1956 het bedrijf Electrologica opgericht. Een jaar later kwam IBM met mainframes op de markt.

    Het is interessant om te observeren dat een vergelijkbare situatie is ontstaan rond de quantumcomputer. Er is nog geen quantumcomputer. Er moet bovendien nog veel onderzoek gedaan worden naar de toe te passen quantumleer, te gebruiken nano-apparatuur, maar ook de software. Duurde de ontwikkeling van computers aan de universiteiten in de jaren vijftig ruwweg een decennium, de ontwikkeling van de quantumcomputer wordt geraamd op 15 jaar.