vrijdag 29 juni 2012

Adieu Minitel

Op 30 juni sluit Frankrijk eindelijk haar pre-internet periode af. Minitel verdwijnt vanaf die datum.  Frankrijk zette een eigen videotexsysteem op, maar dit land koos ervoor dit te doen in combinatie met de aanleg van een nieuw telefoonnetwerk. De plannen hiertoe waren in 1975 op papier gezet.

Om het gebruik van het netwerk te bevorderen ontwikkelde het Centre National d’Etudes de Télécommunication ( cnet) een terminal onder de codenaam tictac ( Terminal Intégré Comportant un Téléviseur et l’Appel au Clavier), die later bekend zou worden als Minitel. Maar de Franse ptt ging nog een stap verder door de bestaande gedrukte telefoongidsen te vervangen door een elektronische online-gids met 34 miljoen telefoonnummers. De voordelen werden snel duidelijk: 24-uur beschikbaarheid, snelle toegang, uitfasering van gedrukte gidsen. In juni 1981 ging de elektronische online-telefoongids van start.

Het Franse videotexsysteem Télétel/Minitel werd een succes. Rond 1996 telde het systeem 25 miljoen connecties. Meestal wordt dit toegeschreven aan de gratis terminals, die de Franse ptt uitdeelde om het gebruik van de digitale telefoongids op gang te brengen. Toch was het succes van Télétel/Minitel eerder te danken aan de niet-centrale organisatie van de computersystemen, die later bekend werd onder de naam Kiosque. De informatieleveranciers hadden hierdoor de mogelijkheid om hun eigen dienst zelf in te richten, zoals zij dat wilden.

Opvallend is dat het succes van videotex in Frankrijk qua aantallen apparaten en online-minuten nooit is geëvenaard in andere landen met videotex. Het succes van Télétel/Minitel zat in een combinatie van factoren: de aanleg van een nieuw datanetwerk, het invoeren van de triggerdienst van de digitale telefoongids, de eenvoudige terminals en de kiosque. Hierdoor ontstond een niet-autoritair organisatiesysteem rond Télétel/Minitel, dat gelijkenis vertoonde met internet. In een latere fase bleek het succes echter ook een keerzijde te hebben. De dominantie van Télétel/Minitel leidde in de jaren negentig tot een langzame penetratie van internet. Anders gezegd: de eerste stad op gas was de laatste op elektriciteit.

Minitel pagina's zijn te zien op internet:
 -
-
-
-
-
-

maandag 25 juni 2012

Intermediair gaat digitaal

Recentelijk is het weekblad Intermediair overgenomen door de Persgroep van VNU Media. Deze week kwam de mededeling dat Intermediair in papieren vorm gaat verdwijnen en in digitale vorm gaat verschijnen. Daarmee komt een einde aan een lang proces van verkenning en verandering van een prestigeblad.

Het blad intermediair werd opgericht in 1965 en in 1975 gekocht door VNU. Het werd het boegbeeld van de VNU Business Press Group. Het is altijd het grootste Nederlandse weekblad voor hoogopgeleiden geweest met een uitgebreid vacatureaanbod. Het tijdschrift is gratis geweest voor in Nederland woonachtige personen met een voltooide hbo- of academische opleiding tot 45 jaar. Eigenlijk werd de voorkant van de pagina volgeschreven met artikelen op het gebied van arbeidsmarkt en netwerken, maar ook over economie, wetenschap, techniek en trends, terwijl de achterkant gevuld werd met banenadvertenties.

Dankzij de grote winstgevendheid heeft het blad veel kunnen experimenteren met digitale publicaties. Toen in 1980 de PTT begon met de videotexdienst Viditel, was Intermediair er als de kippen bij en werd de eerste elektronische vacaturebank in Nederland. Onder de naam Jobdata werd een uitgebreide informatiedienst opgebouwd met vacatures, maar ook met bedrijfsprofielen. Op universiteiten en hogescholen werden informatiezuilen voor raadpleging uitgezet. De dienst scoorden de hoogste bezoekersaantallen van Viditel. In 1985 werd Jobdata opgeheven. Carrière databanken bleken geen bedreiging voor het gedrukte product te zijn, terwijl de meerwaarde gering was, zo zei Rob van den Bergh, toenmalig directeur van Intermediair Uitgeverij tijdens een radio-interview.

Evenals met Jobdata werd met de introductie van internet ook proactief een carrièrebank opgezet: mocht het medium wat worden dan kon het marktaandeel van de banenvacatures beschermd worden. Zo werd in 1995 Intermediair Online opgestart met een redactioneel gedeelte en een vacaturebank. Onder de bezielende leiding van Pieter van Twisk wist een kleine pionierende redactie, gescheiden van de redactie van het gedrukte weekblad een site op te bouwen, die paste bij het imago van Intermediair.

Daarna heeft Intermediair verschillende strategieën gevolgd en hoopte een grote slag te slaan rond de internet bubbel van 2000 met een joint venture met Randstad. Pas in 2004 kreeg Intermediair een nieuwe troef in handen: de Nationale Vacaturebank.

Nu breekt voor Intermediair weer een nieuwe fase aan. Nauwelijks een paar weken na de overname door de Persgroep, kondigt het bedrijf nieuwe plannen aan met een centrale rol voor Intermediair. Na 42 jaar sterft de gedrukte editie van Intermediair en wordt het een digitaal platform voor vacature-activiteiten van Intermediair met de Nationale Vacaturebank en InICT en de aan de Persgroep gelieerde kranten zoals  de Volkskrant, AD, Trouw en Parool.

vrijdag 22 juni 2012

Call for speakers

Call for Speakers for the 2012 Academic Network Conference:
The Social University – Towards Higher Education with Students as Producers!
22-23 November 2012
Graz, UNESCO City of Design, Austria
Full text call: http://academics.eadim.org/
EADiM Secretariat
European Academy for Digital Media / Academic Network Conference
International Center for New Media / ICNM
Moosstrasse 43a, 5020 Salzburg, Austria
Ms Lucie Jagu, Project Manager, jagu@icnm.net, T: +43 (0)662 630 408

donderdag 21 juni 2012

Vroege gadget ontwikkeling in Nederland

Deze maand betaalde Motorola Solutions 200 miljoen dollar in contanten voor alle aandelen Psion, maker van handheld computers, aanvankelijk Personal Digital Assistants en voor allerlei industriële toepassingen.

Psion is een Brits bedrijf dat vanaf 1984 succesvol de eerste zakcomputer ontwikkelde, de Psion Organiser. Het apparaat draaide op het EPOC besturingssysteem, de voorloper van het latere Symbian; dit besturingssysteem in de ontwikkeling waarvan naast het bedrijf Psion, Nokia en later ook Motorola deelnamen. De Psion werd gekocht voor de consumenten en zakelijke markten. Het apparaat kende een veelzijdig gebruik; zo had de Pion een eigen serie elektronische boeken. In 2001 stopte Psion de productie van zakcomputers voor de consumentenmarkt om zich op zakelijke en vooral industriële toepassingen toe te leggen. In 2004 verkocht Psion al zijn Symbian-aandelen aan Nokia, dat daardoor 47,9 procent ervan in handen kreeg.

Er werken op dit moment ongeveer 830 medewerkers bij Psion, dat klanten heeft in 50 landen en in 2011 een omzet realiseerde van 176 miljoen pond (218 miljoen euro). Motorola Solutions wil zijn positie in de mobile-computingmarkt versterken met de zogeheten ‘ruggedized handhelds’ van Psion. De directie van Psion is unaniem akkoord gegaan met het bod van Motorola Solutions.

Ik maakte kennis met Psion in 1981 tijdens de jaarlijkse conferentie van het  International Electronic Publishing Research Centre (IEPRC), dat werd gehouden op het terrein van het Paper Research Institute in Leatherhead, Groot-Brittannie. Bij deze conferentie was Dr David Potter aanwezig, die tijdens de lezingen aantekeningen typte in een kleine machine , die bestond uit een scherm, een toetsenbord en batterijen. Het leek op het latere Psion apparaat (zie illustratie), dat zich later ontwikkelde in een Personal Digital Assistant (PDA).

David Potter was in die tijd een van de slimste mensen in Groot-Brittannie samen met Clive Sinclair, de latere ontwikkelaar van de ZX81 en de ZX Spectrum thuiscomputer. David had in 1980 een softwarebedrijf opgericht dat spellen maakte; de winsten ervan investeerde David Potter in de ontwikkeling van  het PDA apparaat. De naam van het bedrijf bevat het acroniem van "Potter Scientific Instruments Or Nothing". David Potter ontving een koninklijke Britse onderscheiding, een CBE, voor zijn prestaties.

Psion was niet het enige bedrijf dat dergelijke gadgets op de markt wilde brengen. Ook in Nederland was er een ondernemer die een PDA gadget aan het ontwikkelen was. Het bedrijf heette ENPROS en was gevestigd in Nieuwerkerk aan de IJssel. Het wilde kleine apparaten maken die werkten op flash geheugen. Zijn brochure liet het toekomstbeeld zien (zie illustratie). Helaas was de ondernemer zijn tijd en de massa gebruikers ver vooruit.

zondag 17 juni 2012

Digitaal antiek

Sotheby’s heeft op 15 juni 2012 een Apple 1-computer geveild die in 1976 met de hand in elkaar werd gezet door Apple-pioniers Steve Jobs en Steve Wozniak. De computer uit de eerste serie Apple computers bracht 295.000 euro op. Op 23 november 2010 werd een exemplaar van de Apple 1 verkocht voor 157.000 euro bij veilinghuis Christie’s in Londen; het exemplaar werd gekocht door de Italiaanse zakenman en verzamelaar Marco Boglione. Dit exemplaar, nummer 82 uit de serie van 200 exemplaren, was overigens al eens in november 2009 geveild op eBay en was toen van de hand gegaan voor 37.500 euro.

Oorspronkelijk bestond de Apple 1 enkel uit een moederbord; er moest een apart toetsenbord en een aparte monitor aangekoppeld worden. De Sotheby’s Apple 1 bracht meer op omdat het moederbord nog een oorspronkelijk toetsenbord en beeldscherm had en nog werkte. Bovendien waren de vier handleidingen nog aanwezig.
Tussen 1976 en 1977 werden 200 exemplaren van de Apple 1 aangeboden met een 6502-microprocessor als moederbord, 4 Kb ram-geheugen, een audiocassette-interface en de Integer basic-programmeertaal ingebouwd in de ROM chips. De videocontroller toonde 24 lijnen op 40 kolommen met tekst (enkel bestaande uit hoofdletters) op een monitor of op een televisiescherm.

Andere fabrikanten boden uitbreidingskaarten voor ondersteuning voor 80 kolommen (en kleine letters). Gebruikers konden programma’s en gegevens opslaan op en laden van muziekcassettes; andere programmeertalen, spelletjes, toepassingen en andere software waren eveneens op cassette beschikbaar. De originele verkoopprijs van de Apple 1 bedroeg $ 666,66 (487,76 euro).

De Apple 1 werd pas een echte sensatie onder hobbyisten tot handelaar Peter Terrel 50 exemplaren bestelde voor verkoop in zijn computerketen Byte Shop. Jobs en Wozniak zetten ze in elkaar in amper 30 dagen. Van de Apple 1 zijn ca. 200 exemplaren gemaakt, waarvan volgens schatting nog 50 exemplaren over zijn.

Apple Corp. werd op 1 april 1976 opgericht door Ronald Wayne, Steve Wozniak en Steve Jobs. Ronald Wayne  verliet het bedrijf al na enkele dagen en verkocht zijn aandeel van tien procent destijds voor een bedrag van 800 dollar aan de andere twee oprichters. Vandaag de dag zou dat aandeel enkele miljarden dollars waard zijn.


Update 25/05/2013
Bij een veiling in de Duitse stad Keulen is zaterdag 25 mei 2013 een Apple 1 uit 1976 geveild voor een bedrag van 519.000 euro. Het ging om één van de zes nog werkende Apple 1's. Het was een werkend model met een monitor, een bord en een toetsenbord. Op 15 juni 2012 werd een ander exemplaar uit een serie van 200 Apples verkocht door Sotheby's in Londen voor  295.000 euro.
 
 

donderdag 14 juni 2012

Twitter wast nog witter

Gisteren was ik uitgenodigd om een presentatie te komen geven aan de Hogeschool Utrecht, Faculteit Communicatie en Journalistiek. De uitnodiging kwam van het lectoraat crossmedia, die regelmatig een zgn. labtalk houden voor onderzoekers, docenten en studenten. Dit was labtalk #48; ik had al eens eerder een labtalk gegeven, maar dat was vrij in het begin, in feite was het labtalk #7. Die ging toen over e-books en e-readers en dat was net voordat in Nederland het e-book een vlucht nam.

Maar nu was de aanleiding mijn boek over pre-internet. De presentatie bestond uit ruwweg vier gedeelten: (1) de pre-internet periode in Nederland; (2) de internet switch in Nederland; (3) het historisch besef en digitale media; (4) aanbevelingen. Het was een aangename, informele stemming onder de aanwezigen. Opmerkingen kwamen spontaan en er werd gediscussieerd over terminologie. Zo werden herinneringen opgehaald aan IBM’s PS2. De meeste herinneringen kwamen overigens uit het begintijdperk van internet.

Qua terminologie werd over het woord pre-internet van mening verschild. Volgens een van de deelnemers zou dit theoretisch over de periode van vóór 1969 gaan. Zelf denk ik daar anders over en heb er in mijn boek uitgebreid over geargumenteerd:
‘Al vele jaren circuleert het verhaal dat internet in 1969 werd uitgevondendoor het Amerikaanse ministerie van Defensie binnen het Pentagon-project arpanet. Het internetnetwerk zou zijn ontworpen om een nucleaire aanval te overleven. Dit verhaal ontstond voornamelijk door Robert Cringely, pseudoniem van de Amerikaanse journalist Mark Stephens, die in 1992 met het arpanetverhaal kwam in een boek met de omvangrijke titel Accidental Empires – how the boys of Silicon Valley make their millions, battle foreign competition, and still can’t get a date. Het verhaal kwam nog eens terug in een tweedelige tv-serie die naar aanleiding van dit boek is gemaakt: Triumph of the Nerds en Nerds 2.0.1: A Brief History of the internet’.
‘Pas in 1974 gebruikten Vincent Cerf en Bob Kahn voor het eerst de term internet in een document over het transmissieprotocol tcp’. Internet was voor Cerf en Kahn een generieke term voor een virtueel netwerk tussen technisch verschillende netwerken’.
‘Wat is dan de oorsprong van internet? Er dienen zich vijf mogelijkheden aan: packet switching; tcp/ip protocol; telecomactiviteiten sinds 1960; toepassingen in plaats van protocollen; activiteiten van het Xerox Palo Alto laboratoria, inclusief Ethernet’. (pags. 64-68).
Zelf vind ik dat het woord internet gebruikt kan worden als term voor de technische infrastructuur van netwerken voor 1990, maar dat de term daarna ook als een pars pro toto woord voor de periode na in de introductie van het web kan gelden. Wat mij betreft blijft de subtitel van het boek Pre-internet in de polder en niet Pre-web in de polder. Dat bekt trouwens niet lekker.

De presentatie voor de HU FCJ, lectoraat crossmedia heb ik afgesloten met een aantal aanbevelingen, wat er gedaan zou kunnen worden om historisch besef van digitale media bij te brengen. Een museum voor digitale media zou natuurlijk mooi zijn (de presentatie ligt klaar). Mar geld is natuurlijk een probleem. Bovendien zal het niet gemakkelijk zijn om behalve hardware en misschien nog een aantal softwarepakketten te vinden. Content en contentrelated artefacts zijn in ieder geval moeilijk te vinden. Zo is er van de introductie van internet in Nederland tussen 1992 en 1996 nauwelijks meer iets terug te vinden aan content en contentgelieerde artefacts, behalve dan pagina’s van de site van De Digitale Stad. Opvallend was dat een aantal deelnemers op de suggestie van een museum, beter nog experience en expertisecentrum insprong. Een paar aanwezigen waren al tegelijk in gedachte al bezig met het zoeken op hun zolder. Ik ben benieuwd wat er tevoorschijn komt. De promotiebakjes van Planet Internet?

Ik heb ’s avonds de presentatie online gezet o.a. voor de deelnemers aan de LinkedIn discussiegroep Erfgoed 2.0 over het onderwerp Deel verhalen over een mythische computer. Daar ontving ik vandaag een reactie op: @Jak: mooie en verhelderende presentatie waarin de feiten nog eens duidelijk op een rij staan. Twitter zie ik er desondanks niet in terug... maar dat is ook nauwelijks 'digitale media' te noemen. Hoewel het gebruik maakt van internet heeft het veel meer te maken met sociale interactie, human resource, talent management, PR en reputatie, etc. en is het ondanks de digitale technologie in wezen tamelijk analoog te noemen. (en nu hoop ik natuurlijk op een discussie...). Posted by Theo Meereboer De titel komt inderdaad slechts op één slide voor. Het idee voor de titel onstond naar aanleiding van de suggestie Nieuwe media wassen toch witter. Idee was om de enerzijds de vergankelijkheid van nieuwe media te laten zien en anderzijds de eschatologie van de nieuwe media: het is altijd nieuw en beter. Twitter is in mijn beleving de laatste trend (ik weet wel dat er Google+ en Pinterest bestaan; maar ik heb vorig jaar Hyves opgezegd, volgend jaar misschien Facebook of LinkedIn). Bovendien haakt de titel Twitter was nog witter mooi aan bij de reclame voor wasmiddelen, die ook als maar virtueel beter worden.

maandag 4 juni 2012

Verdomhoekje van de mediageschiedenis

Op 30 mei 2012 verscheen op de site van Villamedia een column onder de titel Verdomhoekje. De column ging over de niet beste reputatie van de internetjournalistiek met associaties als knippen, plakken, kopieren en aggregeren. De auteur Alexander Pleijter vindt het “jammer dat veel krantenjournalisten vaak denigrerend spreken over internetjournalistiek. Mogelijk kennen ze de geschiedenis van hun eigen medium niet zo goed.” Aan het einde van de column constateert hij: de internetjournalistiek zit niet alleen in het verdomhoekje van de journalistiek, maar ook in het verdomhoekje van de mediageschiedenis.

Deze constatering is zo juist. Zelf zou ik het willen verwoorden als: hoe jonger de mediageschiedenis, des te minder interesse is ervoor. Goed er zijn intussen een paar serieuze boeken over de moderne geschiedenis van de krantenjournalistiek (de Volkskrant en de Pers), over de radio-omroep (Vara) en de televisie en zelfs over Teletekst. Maar de online geschiedenis in het algemeen en de internetjournalistiek in het bijzonder heeft in Nederland nog geen geheugen.

Dank zij de reacties op de column werd het geschiedenisgeheugen van de internetjournalistiek weer even opgefrist. Zo schrijft Marko Faas: De eerste Nederlandse journalisten die exclusief voor het web werken, zaten volgens mij bij Planet (Francisco van Jole, Peter Olsthoorn en Erwin van de Zande) en World Online. Eerst nog alleen met nieuws over en op het web, maar begin 1998 (als ik het me goed herinner) heb ik de zogeheten newschannel opgetuigd. Met actueel nieuws. Deels van het ANP, maar ook live verslaggeving van de bombardementen op Kabul in 1998 en interviews zoals die met Poncke Princen. Volgens mij was ik bij World Online de eerste met een Nederlandse online nieuwssite, die niet was verbonden aan een krant, persbureau of aan teletekst.

Dan ontstaat er een discussie over het op internet gaan van de kranten. (Ik gebruik hier bewust op internet gaan in plaats van online gaan, want in het pre-internet tijdperk waren er al kranten, die online waren zoals Het Financieeele Dagblad sinds 1986 met een eigen archief en de Persdatabank sinds 1988 met dagbladen als Transport en later NRCHandelsblad).
De eerste kranten gingen experimenteel op internet via De Digitale Stad, die op 15 januari 1994 haar poorten openden. NRC Handelsblad publiceerde drie maanden lang elke dag met gebruikmaking van Gopher software. Ook Het Parool was aanwezig in de De Digitale Stad evenals het weekblad De Groene. Maar de eerste serieuze sites werden zichtbaar in 1995. Het Eindhovens Dagblad, toen nog onderdeel van VNU Dagbladen, bracht als eerste haar krant online en maakte deze o.a. toegankelijk met de Rosetta zoeksoftware van Philips (nooit meer iets van deze software gehoord). Op 1 juli 1995 keerde NRC Handelsblad terug met een eigen website op http://www.nrc.nl. Ook de website was een redactie-initiatief. NRC Handelsblad was daarmee de tweede Nederlandse krant met een eigen website, zo bevestigt Dick van Eijk.

Uit het boek Toen digitale media nog nieuw waren kan het volgende worden aangevuld. In 1995 presenteerde VNU Business Publications de site Intermediair Online. Onder de bezielende leiding van Pieter van Twisk wist een kleine pionierende redactie, gescheiden van de redactie van het weekblad, een site op te bouwen die paste bij het imago van het weekblad.

Ook Wegener ging zich roeren op het gebied van internet. Samen met omroeporganisatie Veronica startte deze uitgever in het voorjaar van 1995 de dienst Veronica Interactive Plaza (VIP). De dienst zou goedkoop en gemakkelijk moeten zijn. Veronica zou een elektronische gids, spelletjes en communicatie met radio- en televisieprogramma’s inbrengen, terwijl Wegener zou bijdragen met elektronisch nieuws en de elektronische versie van de jeugdkrant Primeur. VIP was echter geen lang leven beschoren en voor september 1995 waren de partijen alweer uit elkaar, met ruzie want er was geen contract.
Toch deed Wegener met internet zijn eerste ervaring op toen het Utrechts Nieuwsblad, onderdeel van Wegener, tijdens het Nederlands Filmfestival van 1995 in Utrecht een site met de agenda, het nieuws van het festival en een databank met filmrecensies uit de krant sponsorde. In 1995 was Planet Internet van start gegaan en boekte in korte tijd veel succes.

Dat vroeg om een antwoord van de uitgevers. Met City OnLine, een joint venture van VNU Dagbladen en Wegener, probeerde de uitgevers van regionale kranten de markt serieus aan te pakken. Deze consumentendienst was uitgedacht door Maurice de Hond voor zijn toenmalige broodheer Wegener. De formule was gebaseerd enerzijds op interactie van bewoners die in City Online een huis hadden, en op nieuws en informatie van de dagbladen anderzijds. De winst moest komen uit advertenties. Organisatorisch bestond City OnLine uit een franchiseketen van lokale digitale steden, waarvan de franchise gekocht kon worden door regionale dagbladtitels. De promotie van de site was in handen van de franchisenemer, de regionale krant. Bezoekers van City Online konden zich inschrijven voor een huis, een metafoor die reeds door DDS was gebruikt. Bewoners konden bij elkaar in de straat op bezoek gaan, aangezien de straatgenoten door de computer gekozen waren op basis van de door hun opgegeven voorkeuren en interesses. Via cookies werden ze door de computer herkend en begroet zodra zij aanlogden bij City Online. De dienst werd in oktober 1996 officieel gelanceerd in Utrecht en daarna in andere steden. Eind 1997 waren er in Nederland 1 miljoen internetgebruikers; City Online had 17 lokale digitale steden met 16.000 bewoners en dagelijks zo’n 6.000 bezoekers. Daarmee behoorde City OnLine tot de top-tien van meest bezochte Nederlandse sites. Toch werd de dienst begin 1998 opgeheven.