donderdag 20 april 2017

ARPAnet: voorloper van Internet: echt niet of toch?

Naar aanleiding van het overlijden van Robert Taylor, nog een de discussie over ARPAnet als zgn. voorloper van internet.

Al vele jaren circuleert het verhaal dat internet in 1969 werd uitgevonden door het Amerikaanse ministerie van Defensie binnen het Pentagon-project ARPANET. Het internetnetwerk zou zijn ontworpen om een nucleaire aanval te overleven. Dit verhaal ontstond voornamelijk door Robert Cringely, pseudoniem van de Amerikaanse journalist Mark Stephens, die in 1992 met het ARPANET-verhaal kwam in een boek met de omvangrijke titel Accidental Empires – how the boys of Silicon Valley make their millions, battle foreign competition, and still can’t get a date. Het verhaal kwam nog eens terug in twee tv-series die naar aanleiding van dit boek zijn gemaakt: Triumph of the Nerds en Nerds 2.0.1: A Brief History of the internet.

Het Pentagon-verhaal berust dus op onjuistheden, maar is niettemin uitgegroeid tot een mythe, ook nog ondanks de ontkenning van mensen die de ontwerpers van internet zouden moeten zijn. Zo stelt de onlangs overleden Bob Taylor, destijds directeur van het ARPA’s Information Processing Techniques Office (IPTO): “Numerous untruths have been disseminated about events surrounding the origins of the ARPANET. Here are some facts. The creation of the ARPANET was not motivated by considerations of war. The ARPANET was not an internet. An internet is a connection between two or more computer networks” (http://www.invisiblerevolution.net/taylor-2003-interviews-video/taylor-main.html). 

Wat is dan de oorsprong van internet? Er dienen zich vijf mogelijkheden aan: 
– Packet switching; 
– TCP/IP protocol;
– Telecom activiteiten sinds 1960;
– Toepassingen in plaats van protocollen;
– Activiteiten van het Xerox Palo Alto laboratoria, inclusief Ethernet. 

Packet switching 
De ARPANET-claim op de oorsprong van internet rust op het geloof dat de eerste 'packet switching'-uitwisseling in 1969 plaatsvond binnen het ARPANET-project. Professor Leonard Kleinrock, die daar bij was betrokken, heeft toen opgemerkt dat zijn team met deze uitwisseling een nieuwe methode van globale communicatie had ontwikkeld. Maar deze gebeurtenis in 1969 was niet de eerste 'packet switching'-uitwisseling, maar een seriële schakeling via het oude telefoonsysteem. Bovendien was er geen sprake van het overbruggen van een afstand en van een netwerk van netwerken. 'Packet switching' was in 1968 ontwikkeld en getest in Groot-Brittannië in het National Physical Laboratory door Donald W. Davies, samen met de Fransman Louis Pouzin en Peter Kirstein. De laatste sloot zich in 1969 aan bij het ARPANET-project. 

TCP/IP protocol 
Bij elk verhaal over de oorsprong van internet valt de term TCP/IP (Transmission Control Protocol/Internet Protocol), een reeks netwerkprotocollen. TCP/IP werd in de jaren zeventig ontwikkeld door onder andere Vinton Cerf en Bob Kahn met het doel problemen op te lossen tussen de computers van ARPANET. In 1975 was er TCP/IP-code geschreven en werd het eerste prototype getest op ARPANET, terwijl ook een Ethernet-versie werd uitgeprobeerd in Xerox Parc, het laboratorium van Xerox. In 1983 werd TCP/IP officieel toegevoegd aan ARPANET. Onduidelijk blijft bij dit alles of in 1975 de eerste TCP/IP-connectie tot stand kwam tussen ongelijksoortige netwerken. 

Telecombedrijven 
Het ontstaan van internet wordt ook wel toegeschreven aan telecombedrijven. Al in 1962 deed AT&T Belll Labs experimenten met digitale transmissie, let wel zeven jaar voor de vermeende geboortedatum van internet. Uiteindelijk begon AT&T Bell Labs aan de ontwikkeling van Unix als programmeertaal. In 1977 had AT&T Bell Labs UUCP (Unix-to-Unix Copy) klaar, dat met Unix werd gedistribueerd. UUCP was een suite van programma’s, die uitvoering van Unix-commando’s op afstand mogelijk maakte en zo verzending van bestanden en e-mail kon regelen. Met het ontwikkelen van Unix en UUCP hebben de telecombedrijven een grotere rol gespeeld in het ontstaan van internet dan doorgaans aan hen wordt toegeschreven. 

Toepassingen ipv protocollen 
Een vierde theorie over het ontstaan van internet houdt het op de ontwikkeling van applicaties zoals email, databases en browsers als Gopher, WAIS en het World Wide Web. Ook online-diensten als Compuserve en Dialcom, en Bulletin Board Systems als Fidonet hebben bijgedragen aan het ontstaan van internet. Deze diensten wilden vrijelijk e-mail kunnen uitwisselen met nieuwsgroepen als BITnet en Usenet. TCP/IP was hiervoor geschikt en maakte van email een 'killer application'. In 1992 won TCP/IP de concurrentie van het toen ook in gebruik zijnde OSI X.25-protocol, op basis van kosten en eenvoud. 

Activiteiten Xerox Parc 
De vijfde theorie komt van de persoon die het ARPANET-project geleid heeft, Bob Taylor. Hij gelooft dat het eerste internet ontstaan is in Xerox Parc, het Palo Alto Research Center van Xerox. In 1974 begon men daar met de ontwikkeling van de internetarchitectuur PUP (PARC Universal Protocol). In 1975 draaide PUP op meerdere machines en netwerken, terwijl TCP/IP nog slechts een ontwerp was voor 'byte stream protocols'. Medewerkers van het PUP-project hielpen met hun ervaring de TCP-werkgroep, met name om de 'IP packet'-laag toe te voegen.

Kortom, er zijn een vijftal claims op het vaderschap van internet, maar aan elke claim schort wel wat. Duidelijk is in elk geval wel dat het niet alleen Amerikaanse researchprojecten en bedrijven waren die internet ontwikkelden. Groot-Brittannië heeft een grote rol gespeeld in de ontwikkeling van het 'packet switching'-netwerk, maar de regering van Labour-premier Wilson wilde haar computer- en telecomkennis niet delen met VS om zo concurrentievoordeel te behalen. Uiteindelijk kozen sommige wetenschappers ervoor om mee te gaan werken aan het ARPA-project.

Het ontstaan van internet moet dus eerder bekeken worden vanuit een generiek tijdsbeeld, en niet als een geschiedenis van datatransport en protocollen, waarvan packet switching en TCP/IP de hoofdbestanddelen uitmaakten. De echte drijfveer van het ARPA-project bestond eruit te kunnen communiceren met ongelijksoortige netwerken tussen verschillende groepen zoals defensie, universiteiten, academische netwerken en de industrie, en verder ook met e-mailbedrijven zoals Dialcom en Westinghouse.

Met name tussen defensie, onderzoeksinstituten, universiteiten en industrie ontstonden verbindingen en steeds vaker ongelijksoortige. Zo kwamen er vanaf 1971 koppelingen met UCLA, MIT, Stanford en Harvard tot stand en in 1973 werd het netwerk uitgebreid naar Europa, via Atlantische lijnen naar het Britse University College London en het Noorse Koninklijke Rader Instituut. In de jaren zeventig werd elektronische post geïntroduceerd en het File Transfer Protocol (FTP), een standaardmethode om bestanden via internet te versturen. En verder ook telnet, een protocol om in te loggen vanaf een computer met een domme terminal.

De jaren tachtig brachten TCP/IP en domeinnamen. In 1985 werden de eerste domeinextensies uitgegeven. Op 15 maart 1985 werd namens Symbolics, een computerbedrijf uit Cambridge (Massechusetts) voor het eerst een .com domein geregistreerd (in 1997 waren het er al meer dan een miljoen). Bovendien werden doorkoppelingen gerealiseerd op internationale academische netwerken zoal EUnet (European UNIX Network) en het Britse JANET (Joint Academic Network) evenals het Japanse UNIX Network. En naarmate er meer academische koppelingen bijkwamen, werd er een gescheiden militair netwerk ontwikkeld voor militaire intelligentie.

In 1986 vond een belangrijke ontwikkeling plaats. Tot nu toe was er steeds actie ondernomen onder de vlag van ARPANET. Maar in dat jaar begon de Amerikaanse National Science Foundation (NSF) met de ontwikkeling van een eigen netwerk. Dat gebeurde door de supercomputers van vijf universiteiten aan elkaar te koppelen met een ‘backbone’-snelheid van 56Kbps. Op dit netwerk konden andere universiteiten aankoppelen om zo te komen tot gedistribueerde dataverwerking en gebruik van faciliteiten. De start van het NSF-netwerk gaf een stimulans aan de groei van het academische internet. Van 1984 tot 1988 nam het aantal hostcomputers toe van 1000 tot meer dan 60.000 stuks. De capaciteit van de’backbone’ steeg in die periode tot 1.544 Kbps. Bovendien werden er meer internationale koppelingen gemaakt naar bijvoorbeeld Australië, Nieuw Zeeland, IJsland, Israël, India en Brazilië. Het was toen al duidelijk dat internet niet langer alleen in academische kringen zou blijven functioneren, maar ook gebruikt zou gaan worden in de commerciële wereld. Vanaf 1989 werd het NSF-net zelfstandig en begon internet langzaam door te dringen tot de buitenwereld.


=============
Bovenstaande tekst is een tekstfragment uit het boek Toen digitale media nog nieuw waren – Pre-internet in de polder (1967-1997) geschreven door Jak Boumans en verkrijgbaar voor 17,50 euro)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten