donderdag 26 december 2013

Top 2000: David Bowie en management by e-mail

De Top 2000 is weer in volle gang. Weer tijd voor oude bekenden. Zo ook voor David Bowie. Hij bracht in het afgelopen jaar zijn nieuwste plaat op de markt. De titel: The Next Day . David Bowie wordt oud en eschatologisch, wachtend op de volgende dag, het verlangen naar het groene gras aan de andere kant van het leven, denk ik.

Maar aan het begin van de jaren tachtig was hij erg vooruit, zoals ik uitvond. Ik werkte in 1983 voor de Nederlandse uitgeverij VNU in Londen. Het bedrijf was net begonnen met een nieuwe dochteronderneming in het Verenigd Koninkrijk, gespecialiseerd in computer publicaties. Naast gedrukte tijdschriften, had het bedrijf de intentie te starten met databasepublishing. Daartoe kocht concern een bedrijf in Bournmouth met naslagwerken op hardware en software. Deze boeken werden nog steeds geproduceerd in een ouderwetse manier, loodzetten. Dus nieuwe manieren moesten ontwikkeld worden om deze informatie in een database te zetten en de boeken efficiënter te produceren en uiteindelijk online te zetten. Dit was meer dan tien jaar vóór internet.

Ik werd gevraagd door het management te werken aan deze ontwikkeling. Het betekende regelmatig vluchten naar Londen en vele gesprekken met pioniers in het database en online uitgeefgebied, zoals de heren Patrick Gibbons en David Worlock. Ze worstelden ook met het opzetten van databases en het online marketing diensten aan mensen die misschien net een computer hadden aangeraakt, laat staan gezocht naar informatie.

Op een dag kreeg ik een uitnodiging voor een diner van een collega. Ik werd voorgesteld aan ene Don, een Amerikaanse freelancer, die een opdracht had om nieuwe diensten te ontwikkelen voor het e-mailsysteem van ITT Dialcom. Op dat moment waren e-mail en online databases nog gescheiden van elkaar. Als van e-mail naar een database wilde, moest je jouw computer opnieuw aan te melden bij de dienst. Het ITT Dialcom systeem was, echter, nieuw in twee aspecten: het e-mailsysteem was store-and-forward en het e-mail systeem was zo geconfigureerd, dat van het e-mailsysteem naar het  databasesysteem kon worden overgegaan. Don werkte met een TRS-80 Model 100, een van de eerste lichtgewicht laptops. Hiermee werkte hij aan de koppelingen van dochterondernemingen aan de computers van wereldwijde conglomeraten via e-mail en databases.

Maar ik ontdekte ook, dat hij andere bedrijfssystemen aan het verkennen was. Zo had hij ook rock bands als klant. Hij behandelde deze informatie vertrouwelijk. Maar op een dag liet hij zich ontvallen, dat een van zijn cliënten David Bowie was. In 1983 bereikte deze zanger een nieuw hoogtepunt in zijn populariteit met commerciële successen van de plaat Let's Dance, met nummers als Modern Love en China Girl. In 1984 ging Bowie op de Serious Moonlight Tour. Voor deze wereld tour had Don een rapportagesysteem ontwikkeld op basis van de organisatie: voorbereidingsteam, de roadies en het podiumteam, met allerlei functionaliteiten zoals e-mail voor contact en een spreadsheet-systeem voor de taken en financiële rapportage. (Vandaag zeggen mensen dat een dergelijk systeem moet werken in een wolk, maar dat was anders gezien het 32K interne geheugen van de TRS-80 Model 100). De tour duurde zes maanden. En elke keer wanneer de laatste noot van het David Bowie concert had geklonken, wist de directie van het management precies de inkomsten van de concertsessies en van de hele tour tot dan toe.

(Het contact heeft uiteindelijk ook gewerkt voor VNU Londen. Het bedrijf begon in 1984 met het online publiceren van de eerste dagelijkse elektronische nieuwsbrief in Europa , genaamd IDB Online, een blog avant la lettre voor de computer industrie, dat werkte op het ITT Dialcom systeem  en werd  gebruikt door de Telecom Gold berichtendienst van British Telecom.)

vrijdag 20 december 2013

KIT ILS: van vakliteratuur tot pleepapier

Hoewel de zon schijnt , is het vandaag  een trieste dag in Amsterdam. Vandaag sluit de bibliotheek van het Koninklijk Instituut voor de Tropen. De laatste boeken -  enkele duizenden titels: dubbele boeken, tijdschriften en afgeschreven publicaties, voornamelijk Engels en Nederlandstalig - kunnen worden uitgezocht en meegenomen. Daarna komt de oud-papierhandelaar, die de restanten meeneemt om het te recyclen. Reeds eerder was de collectie wreed uit elkaar gerukt en in onderdelen ondergebracht in andere collecties variërend van de prestigieuze Bibliotheca Alexandrina in Egypte tot het Kennis- en documentatiecentrum Medische geschiedenis in Urk. Dat is dan het onherroepelijke einde van het KIT Information & Library Services (ILS).

In de tweede helft van de jaren tachtig heb ik te maken gehad met de afdeling ILS van het KIT. Ik werkte toen bij de Maatschappij voor Informaticadiensten (MID), een spin-off van VNU Systemen, die in 1986 actief werd en zich voornamelijk bewoog op de markt van elektronisch uitgeven. Tot het productenpallet behoorde CD-ROM. In 1987 produceerde het bedrijf de eerste proefplaat van de Juridische Databank van Kluwer Datalex en verzorgde vanaf juni 1988 de commerciële productie ervan. Verder produceerde het bedrijf in 1988 o.a. KIT Abstracts voor het Koninklijk Instituut van de Tropen, de CD-ROM versie van de online databank TROPAG & Rural (Tropical Agriculture).

TROPAG is een van de oudste Nederlandse online databanken met samenvattingen uit officiële publicaties en zgn. grijze literatuur over tropische landbouw in Afrika, Azië, het gebied van de Stille Oceaan en Midden en Zuid Amerika. De databank is ontstaan uit een tijdschrift waarin de samenvattingen van artikelen uit wetenschappelijke tijdschriften werden gepubliceerd. De teksten werden gezet bij de grafische bedrijven van Samsom Uitgeverij. Daar werd in de tweede helft van de jaren zeventig reeds teksten in een computer ingevoerd met een ponsband. Wanneer de tekst eenmaal was opgeslagen kon er een magneetband van worden gemaakt die per snailmail naar gastheercomputers (tegenwoordig zou je zeggen servers) gestuurd konden worden. In die tijd waren dat de Amerikaanse informatiediensten Dialog, SDC en BRS. De databank is  ook nog een korte tijd (1981-1983) opgenomen geweest in de portfolio van de Nederlandse gastheercomputer Samson Data Systemen (SDS) in Alphen aan de Rijn.

Online was echter kostbaar en zeker voor de zich ontwikkelende landen.  Ook waren de telecomverbindingen een groot technisch probleem voor die landen. Het gebruik van de online databank was dan ook niet overweldigend. De komst van de CD-ROM bood dan ook een ander perspectief voor een tekstdatabank. Hoewel PCs met CD-ROM spelers niet direct in overvloed beschikbaar waren in de tweede helft van de jaren tachtig, wist de afdeling ILS van KIT onder leiding van Hans van Hartevelt in korte tijd meer CD-ROM spelers uit te zetten in zich ontwikkelende landen dan er in 1987 in Nederland beschikbaar waren.  MID kreeg de opdracht om de tekst CD-ROM te produceren. Aangezien de CD-ROM productiesoftware nog in de kinderschoenen stond, duurde de productie en met name de mastering langer dan verwacht. Maar toen ging de CD-ROM ook de wereld over.

Het TROPAG & Rural bestand bestaat nog steeds, maar is nu opgenomen in de portfolio van CD-ROM producten van CAB International en online beschikbaar via Wolters Kluwer dochter OVID. Het zal een pijnlijke herinnering blijven aan de rijke stroom van vakliteratuur, waarvan de laatste overgebleven boeken en tijdschriften gerecycled zullen worden “tot pleepapier” (Tommy Wieringa).

maandag 25 november 2013

Geschiedenis van de e-Krant


Wie dacht dat de e-reader en tablet het einde van de ontwikkeling van de e-Krant waren, heeft het goed mis. Want vanaf 2015 zal de Finse krant Helsingin Sanomat een e-Krant uitbrengen: een plastic pagina, die opgerold kan worden, meerkleuren en gepersonifieerde informatie geeft  en werkt op zon- en kunstlicht. De vertaling van een papieren krant naar een e-Krant is nabij. In deze blogpost een overzicht van de ontwikkelingen van de e-Krant sinds 1970.
 
Het Finse dagblad Helsingin Sanomat gaat vanaf januari 2014 beginnen met een pilot, zij het met een lichtgewicht e-reader met een glazen scherm. De pilot wordt gehouden met 300 abonnees die een e-reader van 40 euro ontvangen.
                                                 



De ontwikkeling van de e-Krant begon in 1970. Nick Sheridon begon te werken aan elektronisch papier in de jaren zeventig op het laboratorium van Xerox in Palo Alto. Het eerste elektronische papier werd genoemd Gyricon; het kon opgerold worden en de informatie kon op verzoek direct veranderd worden. De Gyricon werd toegepast als banner in grote warenhuizen, maar het werd nooit toegepast als e-Krant.


In 1991 opende het Amerikaanse krantenconcern Knight Ridder in Miami een laboratorium, dat zich orienteerde op de e-Krant. Dit filmpje werd getoond door de leider van laboratorium, Roger Fidler, tijdens zijn wereldwijde promotietoer, die hij in 1994 en 1995 maakte. Met de film deed hij in 1995 Nederland aan.
 
 



In 1999 liet IBM een prototype maken van een e-Krant. Het concept van de e-Krant ging uit van gepersonaliseerd nieuws, dat aan de abonnee zou worden toegeleverd via internet. Het nieuws in zwart-wit tekst en foto's zou in een geheugen worden geladen en op 16 tweezijdige pagina's worden getoond.

     




Een variatie op de concept e-Krant van IBM werd in dezelfde tijd gemaakt voor krant The Peninsula. Dit concept van de e-Krant sluit aan bij Gyricon van Xerox. De plastic krant lijkt op de fysieke krantenstok in hotels, waarbij de kranten tussen twee delen hout worden geklemd. Ook in dit concept is nieuws in zwart-wit.








In 2002 maakte het Finse reclamebureau Santama een concept van de e-Krant. Opvallend hierbij was dat er slechts een pagina is met meerkleuren informatie. Dit concept komt nu dichtbij de e-Krant die het Finse bedrijf Leita in 2015 zal uitbrengen.


In 2005 kwam de e-Krant erg dichtbij met de ontwikkeling van de e-Ink technologie In tegenstelling tot het elektronisch papier Gyricon kan e-Ink papier sneller en meer schaalbaar tekst en foto's presenteren. In 2005 toonde het bedrijf iRex de iLiad e-reader met informatie uit het Belgisch financieel dagblad De Tijd. NRC Handelsblad verscheen op de iLiad in 2008. De informatie op de e-reader was in zwart-wit.

 






Toen de iPad werd geintroduceerd veranderde het beeld van de e-Krant. Weliswaar was er veel gelijkenis met de e-reader, maar de iPad en tablets hadden een kleurscherm en ontvingen de informatie via een mobiele telefoonconnectie en/of wifi verbinding. Dit betekende dat de abonnee door de hele dag heen nieuws kon blijven ontvangen.





Na de e-readers, iPads en tablets werd gewerkt aan de realisatie van de e-Krant. Kenmerk van deze krant zou zijn een pagina, die oprolbaar zou worden. Het Brits/Duitse bedrijf Plastic Logic toonde aan dat dit mogelijk was. De eerste proven waren weliswaar met zwart wit informatie, maar de e-Krant was oprolbaar.





 
                                                 
In de afgelopen jaren werd steeds duidelijker dat de oprolbare en meerkleuren plastic bladzijde eraan zat te komen. Zo experimenteerde het Nederlandse bedrijf Liquavista met een nieuwe techniek van tekst en meerkleuren beeld en de buigbaarheid van het scherm. De resultaten van het laboratoriumwerk waren zo goed dat Samsung het bedrijf en de technologie opkocht. Verondersteld werd door experts in de markt dat deze technologie gebruikt zou gaan worden voor tablets. Maar Samsung verkocht het bedrijf na nauwelijks een jaar.

                                                
                                                  
Het Finse dagblad Helsingin Sanomat vanaf 2015 het dagblad publiceren op een flinterdunne, plastic pagina. Achter deze ontwikkeling zit de Finse startup Leia Media. De e-Krant is oprolbaar en bevat informatie in tekst en beeld en in meer kleuren. De e-Krant werkt op zon- en kunstlicht. De technologie voor de gepersonaliseerde krant in een automatisch gegenereerde lay-out wordt mede mogelijk gemaakt door een samenwerking tussen het Finse bedrijf Anygraaf en het Nederlandse bedrijf Penthion Media Technologies. BDU werkt als uitgeverij samen met Leia Media.

woensdag 20 november 2013

Internetpionier ISP Euronet verkocht

ISP Euronet is door T-Mobile verkocht aan CDS Group. Met de aankoop van Euronet wil CDS Group haar positie in vast internet en telefoniediensten in Nederland verder verstevigen. Verkoper T-Mobile gaat zich volledig richten op mobiel internet.

CDS Group is eigenaar van M7, een aanbieder van digitale satelliettelevisie met een belangrijke marktpositie in de Benelux. Dit dochterbedrijf biedt Nederlandse klanten tv, internet en telefonie aan via het merk CanalDigitaal. Met de aankoop van Euronet met 270.000 klanten kan CanalDigitaal, zijn triple play services uitbreiden, te meer daar Euronet een eigen vast telefoonnet heeft. Nu werkt Canaldigitaal samen met KPN. Toezichthouder ACM moet de overname nog goedkeuren.

Euronet past niet langer in de strategie van T-Mobile. Met het afstoten van Euronet kan T-Mobile zich meer richten op mobiele telecommunicatie en specifiek mobiel internet

Euronet, oorspronkelijk beken als Euronet*Internet, is een van de oudste providers van Nederland. Het bedrijf startte haar activiteiten in 1994 en kwam in 2007 in handen van T-Mobile na de overname van Orange Nederland door Deutsche Telekom. De internetdienst is in de bijna 20 jaar van haar bestaan regelmatig gewisseld van naam: orange, wanadoo en online.nl. De naam Euronet bleef gereserveerd voor het zakelijke internet dienst.
    

 
De pionier ISP bedrijven hadden begin 1994 of een achtergrond in het idealistische internet of business internet. XS4ALL leverde al een zakelijk abonnement vanaf 1989 voor 100 gulden (45 euro) per maand. Ook waren er not-for-profit ISPs like Knoware en IAE. In 1993 begon XS4ALL met een consumentendienst. En in januari 1994 werd De Digitale Stad (DDS) voor consumenten gelanceerd. In die omgeving werd in 1994 de commerciële toegangsdienst Euronet*Internet opgericht. Dit bedrijf had haar wortels niet in internet, in idealen en anarchie. Euronet*Internet ging op de zakelijke toer en verleende toegang tot internet voor bedrijven en particulieren. De oprichters, Arko van Brakel en de Engelsman Simon Cavendish, realiseerden zich dat Euronet een moeilijke boodschap had met het uitleggen wat internet was en hoe men op internet kon komen. Het bedrijf moest dus de aandacht trekken en dat deed dat ook. De meest bekende actie was de apenstaartactie, waarbij op een ochtend door heel Amsterdam affiches in de bushokjes waren opgehangen van een aapje met een krulstaart. Behalve een imagocampagne leverde Euronet*Internet bij iedere nieuwe abonnee een kennismakingsdoos af met een cd-rom met toegangssoftware en een handboek.

Zelf behoor ik tot de eerste lichting van Euronet klanten en heb nog steeds een euronet.nl e-mailadres sinds 1995.

dinsdag 19 november 2013

Intermediair Online in 1995

Recentelijk ontving ik van Bert Wiggers, ex-uitgever van Intermediair Online en NU.nl, een presentatie over het ontstaan van Intermediair Online. Voor mij was dat erg leuk aangezien ik zelf ook een blauwe maandag bij Intermediair Bibliotheek heb gewerkt en later bij VNU Database Publishing International, de facilitaire groep aanstuurde voor de eerste elektronische vacaturebank in Nederland.

Deze databank, Jobdata, startte in 1980 met de lancering van de openbare videotexdienst Viditel en werd in 1985 beëindigd. Officieel heette het, dat de rubriek/site geen extra meerwaarde bood aan het weekblad. Maar er werd in dat jaar ook zwaar bezuinigd. Het staken van de dienst was best een klap. Twee jaar later kwam daar nog het stopzetten van de consumentendienst Ditzitel over heen en nog eens een ongelukkige aankoop van Joblink in 1989. In al deze projecten had VNU het nodige geld geïnvesteerd, maar zag zij er weinig tot niets van terug. En dat leverde VNU voor een aantal jaren een trauma een flink trauma op.

Daarom was het interessant om te zien hoe Intermediair het internet tegemoet zou treden. Het management moest wel iets doen om zeker te weten dat er niemand met de online vacaturemarkt er vandoor zou gaan. Begin 1994 werd een plan opgezet voor bulletinboardsysteem met vacatures. Na vele vergaderingen werd de start van Intermediair Online in april aangekondigd door de directeur in Nieuwstribune. Binnen drie weken was er een prototype van 10 pagina’s. Bij de lancering op 8 september was de site www.vnu.com/intermediair 50 pagina’s groot en werkte onder de webbrowser van Netscape. De lancering werd aangekondigd in een extra bijlage bij het Weekblad Intermediair. Uiteindelijke groeide Intermediair Online uit tot een site met veel rubrieken zoals BanenNet, PW Net, MBA Plaza, Expat Infobase, Tests Online en een Shop. Uiteraard werd ook gewerkt aan advertenties. Tempo Team was de eerste adverteerder en Océ nummer twee. Pas in december 96 werden de advertenties integraal van blad op web overgenomen.

 
Als lezers van dit blog nog afbeeldingen van bijv. openingspagina's van historische sites op machines hebben staan, dan hoor ik graag hierover. Uiteraard ben ik ook geïnteresseerd in de niet-alledaagse computerapparatuur uit de pre-internet en vroege internet periode. Stuur de machines niet op, maar stuur foto’s of video’s.

 

zondag 17 november 2013

25 jaar open internet in Nederland

Op 17 november 2013 is het precies 25 jaar geleden dat het toenmalige Mathematisch Centrum, nu Centrum Wiskunde & Informatica (CWI) vanuit Amsterdam werd aangesloten op het NSFnet, het netwerk van het Amerikaanse National Science Foundation. Hiermee kreeg Nederland en Europa toegang tot het open internet. Het was het begin van hedendaagse internet voor wetenschappelijke instituten en universiteiten en later voor bedrijven en consumenten.

Internetpioniers Jaap Akkerhuis, Daniel Karrenberg, Teus Hagen en Piet Beertema (CWI) tijdens het afscheid van Piet Beertema op het CWI ter gelegenheid van zijn pensionering, op 16 September 2004. Bron: CWI.
Tot die datum werd internetverkeer geleid via ARPANET, het Amerikaanse militaire netwerk. Dit netwerk was ontwikkeld vanaf 1969 en kreeg in 1975 gestalte toen Vincent Cerf and Bob Khan voor het eerst de term internet gebruikten in een lezing waarin zij het TCP/IP protocol beschreven. Het netwerk werd overigens niet alleen gebruikt voor militaire doeleinden, maar ook door wetenschappelijke instituten en universiteiten, die gelieerd waren aan wetenscahppelijk onderzoek voor de overheid. Via dit netwerk maakte ook het mathematisch Centrum in 1982 contact. Dankzij dit contact waren de medewerkers van het Mathematisch Centrum in contact met de internet ontwikkelingen. Toen in 1985 voor de eerste keer de URL met de suffix.com werd uitgegeven aan het Amerikaanse bedrijf Symbolics Inc., keek de medewerkers, waaronder Piet Beertema, uit naar de suffix .nl. Op 25 april 1986 kreeg Nederland als eerste land een landensuffix toegewezen, een belangrijke ontwikkeling voor Nederland. Piet Beertema werd de eerste registerhouder van .nl. Veel werk was dat nog niet, want in de eerste twee jaar werden 87 URLs uitgegeven.

In 1986 werd het academisch netwerk uit het militaire netwerk gelicht en in het netwerk van de National Science Foundation, NSFnet,  ondergebracht. In 1988 werd dit netwerk zelfstandig, voornamelijk gericht op academische instellingen.  

De e-mail over de eerste niet-militaire transatlantische internetverbinding tussen CWI en de Verenigde Staten. Bron: Piet Beertema.
 

Op zondag 17 november was het dan zover dat het Mathematisch Centrum om 14.30 uur werd aangesloten op NSFnet. Nederland werd als eerste land in Europa aangesloten op het open internet. Om 14.30 uur ontving systeembeheerder Piet Beertema per e-mail de mededeling dat het Mathematisch Centrum als eerste instelling buiten Amerika officieel toegang kreeg tot NSFnet. De aansluiting betekende ook dat Europa toegang kreeg tot NSFnet via EUnet. Met de aansluiting kreeg Nederland, maar ook Europa, toegang tot een academisch computernetwerk, dat later uitgroeide tot het wereldwijd en open internet. Dit netwerk werd niet gecontroleerd door militairen en de militaire industrie, maar was open, hetgeen consequenties had voor de latere gebruikers zoals gratis gebruik.

Het CWI staat stil bij dit feestelijke jubileum op vrijdag 22 november 2013 op het Amsterdam Science Park. Hier zal een gedenkplaat worden onthuld op de plaats waar het Nederlandse en Europese internet 25 jaar geleden begon. 



vrijdag 15 november 2013

EVD online

De posting van Toon Lowette deed me denken aan Belindis, de BELgian INformation DIssemination Service, van het ministerie van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek. Het was een van de eerste online overheidsinformatiediensten in Europa. Op een IBM mainframe werd o.a. het zoekprogramma STAIRS gedraaid.

De Belgische dienst was er al vroeg bij, maar ook de Nederlandse EVD,  de Nederlandse afdeling handelsbevordering van het ministerie van Economische Zaken. Want vanaf 1972 stuurde deze afdeling van EZ al periodiek een magneetband met samenvattingen van artikelen uit wetenschappelijke en zakelijke publicaties naar Brussel om op de host gezet te worden. Er was ook een gedrukte uitgave van onder de titel Foreign Economic and Trade Abstracts (FETA).  De ASCII productie en online distributie voor de documentatieafdeling van EZ  gebeurde via het Nederlandse  Rijkscomputercentrum (RCC). Maar vanaf 1972 waren de samenvattingen ook online te doorzoeken, waarschijnlijk voor een zeer beperkte kring van Belgische en EG ambtenaren via de Belgische host Belindis. Vanaf 1978 werd die kring groter, toen  FETA, dank zij een subsidie van de Europese Gemeenschap, op de Amerikaanse host Dialog terecht kwam en wereldwijd beschikbaar kwam.

Het was dus niet alleen het Belgische ministerie van Economie dat er vroeg bij was, maar ook het Nederlandse ministerie van Economische Zaken. Het online brengen van de FETA was overigens niet het enige online wapenfeit van dit ministerie. Want toen in 1980 de videotex informatiedienst Viditel online ging, bedachten mensen binnen EZ, waaronder de heer Ypma, dat Viditel wel eens voor het Midden en Klein Bedrijf (MKB) zou kunnen gaan werken. Dat leidde tot de videotex versie van TED (Tenders Electronic Daily). Deze dienst met Europese openbare aanbestedingen was beschikbaar via een ASCII databank en in druk. De meeste bedrijven in Nederland hadden een abonnement op de gedrukte versie, want de online versie via de EC host ECHO was te ingewikkeld. Viditel zou hierin verandering kunnen brengen en de aanbestedingen nog op dezelfde dag van verschijning kunnen publiceren.

Openingsscherm van de EVD met de rubriek Aanbestedingen

Onder de paraplu van VNU Database Publishing International werd een rubriek/site opgezet met een unieke zoekwijze. Videotex bestanden hadden een hiërarchische structuur, die begon met een site van drie cijfers, in het geval van de EVD, 246. De daarop volgende pagina had vier cijfers, bijv. 2461 en de daarop volgende pagina 26412. Omdat echter de aanbestedingen dagelijks ververst werden, werd gekozen voor een de driecijfers 246, gevolgd door de datum, bijv. 246810102 voor 2 januari 1981. Op deze manier hoefde de MKB’er niet van boven naar beneden. Aangezien de ruimte op de videotexpagina’s nog al beperkt waren, konden alle aanbestedingen toch via volgpagina’s zoals 246810102a t/m z vermeld worden.

De eerste tijd werden de koppen van de aanbestedingen overtypt in het videotexformaat, maar later werd een automatische selectie, extractie en conversie gedaan van ASCII naar videotex.

woensdag 13 november 2013

Welk internet was er dan in 1982?


Via LinkedIn stuitte ik op een posting van oud collega Toon Lowette. Toon schreef als freelancer voor de nieuwsbrief Media-Info/Telecom, waarschijnlijk de beste Nederlandstalige nieuwsbrief, waarin van 1980 tot 2004 de migratie van de traditionele media naar de digitale media is gedocumenteerd. Hij beantwoordt een vraag, die ook mij regelmatig gesteld wordt. Toon geeft antwoord op de vraag vanuit zijn tijdsbeeld en de Belgische context. De posting is met toestemming overgenomen van Toon's blog Netspanning.


Al van in 1982 actief in online uitgeven, staat in mijn profiel te lezen. Met wat ongeloof vraagt @jente zich in een tweet af op welk internet ik dan wel actief was in die jaren. Eenvoudig antwoord: online uitgeven bestond al voor het web. Er was een hele wereld aan databanken en online diensten.

Wat deed ik dan daar tussen 1982 en 1993, in jaren voor het commerciële internet aan zijn groei begon? Eerste puntje: het internet bestond al van in de jaren zeventig, het netwerk dat eerst Amerikaanse militaire centra, later computers van universiteiten in de VS met elkaar verbond. Maar het web was er nog niet.

Minitel en Compuserve
Rond 1980 begonnen in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk openbare projecten met videotex.
Televisietoestellen en kleine speciale terminals (zie foto) werden met een modem gekoppeld aan een telefoonlijn en daarmee kon je databanken raadplegen, telefoonnummers opzoeken, e-mails versturen, bestellingen plaatsen – eigenlijk alles wat het internet nu ook kan. Zelfs meer, want er zat een ingebouwd betaalsysteem in dat bijv. toen al krantenartikels per stuk afrekende. Frankrijk was de absolute koploper met 7 miljoen gezinnen met zo’n toestel en meer dan 20.000 diensten (nu zou dat websites heten). In de VS ontstond rond die tijd Compuserve, eveneens met enkele miljoenen gebruikers.
 
Bedrijven, bulletin boards en bankieren
Vooral bedrijven raadpleegden databanken online. Reuters was met online financiële informatie de grootste informatieleverancier ter wereld, een miljardenbedrijf. Telecom was duur en niet eenvoudig. Maar ook hobbyisten gingen online via bulletin boards en usenet. Ook online bankieren was er al lang voor het web. In 1982 begon BBL (nu ING) ermee. In 1987 bankierde ik al thuis online met de toenmalige ASLK via videotex. België is overigens altijd wereldkoploper geweest in online banking.

Editel
Ik ging in 1982 bij de krantengroep De Standaard aan de slag als onderzoeker en online uitgever. Testen en proberen. In 1985 lanceerden wij Editel, met real-time Brusselse beursinformatie voor banken en beursmakelaars. Een jaar later startten wij een downloaddienst voor bedrijven en particulieren op, die elke dag de meest recente beursnoteringen in hun personal computers konden binnenhalen via de gewone telefoonlijn. Dat waren dan vooral de eerste IBM-compatibele pc’s, de eerste DOS-pc’s nog voor Windows, en natuurlijk ook de eerste Mac’s, maar ook nog Tandy’s, BBC Acorn, en wat had je toen.
In 1988 leverden wij beurskoersen aan andere kranten en aan banken via het TCP/IP-protocol, en dat was puur internet: computers met mekaar praatten zonder een eigen fysieke huurverbinding – wat een innovatie!
Alles ging traag. Videotex ging over 1200 bits per seconde download, 75 bps upload. Het bleef jarenlang traag, zelfs in 1993-1995, op het web, haalden we maar 14.400, in het beste geval 28.800 bps. Permanent breedband is pas van rond 2000 gemeengoed. Nu heb ik thuis 20.000.000 bps down en 3.200.000 up (denk ik, het steekt niet op een Mbps).

Er waren te veel systemen…
… of tenminste, te weinig gestandaardiseerd. Ieder merk bood zijn eigen systeem aan, computers konden alleen via dure hardware- en software-omwegen met andere merken en types praten. Er was veel punt-tot-punt-communicatie, weinig netwerk. Maar er waren wel veel informatiediensten. Tussen 1991 en 1996 heb ik voor de Europese Commissie nog rapporten gemaakt over de online markt van informatiediensten, en die waren zonder het internet ook een paar honderd miljoen euro groot – in België alleen al.

WWW
En dan deden Robert Cailliau en Tim Berners-Lee hun ding in het CERN in Genève, rond 1990. Deze twee topingenieurs zochten een oplossing voor de duizenden fysici die wereldwijd zo moeizaam communiceerden. Vanuit een praktisch probleem zij hebben de World Wide Web standaard gefabriceerd, die via de academische wereld door overheid en commerciële bedrijven werd opgepikt, en die leidde tot het internet, het web eigenlijk, zoals we dat nu kennen.

Nuttigheid
Soms lijkt het er inderdaad op dat er voor het www geen internet en geen online diensten waren. Ik kan dat @jente niet kwalijk nemen. Ik hoor die opmerking nog wel. Het heeft er mij toe aangezet uiteenzettingen vaak te beginnen met de vraag aan mijn publiek wie er na 1982 geboren is. Omdat soms een beetje geschiedenis verhelderend kan zijn. En omdat ik zie dat ze zich afvragen (en soms zeggen ze het ook, net als @jente) of het welk kan kloppen wat die grijze meneer daar vertelt.
Voor een paar straffe verhalen uit de oude online doos kan @jente altijd bij mij terecht. Wat nu evident is, daar hebben wij vaak veel weken aan gewerkt en gezocht en geploeterd. En veel uit geleerd.
Uit die periode heb ik bijvoorbeeld overgehouden wat nu nog altijd het centrale thema in mijn online consulting is: nuttigheid. Als er online geen nuttigheid wordt geboden, heeft de hele online oefening geen zin. Omdat onze middelen beperkt en duur waren, toen, was nuttigheid cruciaal. Maar ook nu, in de technologische luxe en de overvloed aan snelheid, is nuttigheid het criterium voor een succesvolle dienst.

Sommige dingen veranderen ook in dertig jaar niet.

vrijdag 1 november 2013

De vader van de IBM PC overleden

 William C. Lowe, de ontwikkelaar van de IBM PC, is gestorven op 72 jarige leeftijd op 19 oktober 2013. Voor IBM had in 1980 de man een driest plan: het ontwikkelen van een PC. Hij kreeg hiervoor toestemming en een jaar later bracht IBM de PC op de markt en standaardiseerde voor jaren met de PC zowel het type als het besturingssysteem.

IBM was een mainframe computerbouwer en was in de jaren zeventig uit concurrentieoverwegingen met o.a. DEC ook in de bouw van mini gegaan. De systemen werden verkocht aan bedrijven en instituten. Voor bedrijven en  consumenten had IBM de golfbal typemachine in het assortiment, die verkocht werden door de IBM verkooporganisatie en en betere kantoorboekhandels.

Aan het eind van de jaren zeventig zag het bedrijf steeds meer persoonlijke computers op de markt komen, verschillend qua chipset en besturingssystemen zoals CP/M. Bovendien werden die PCs verkocht in warenhuizen zoals Sears en Computerland.  In die omgeving lanceerde William Lowe het plan om een PC te bouwen gericht op de massamarkt. Hij kreeg de vrijheid om een dergelijk product te gaan ontwikkelen en vormde een team van 12 mensen om zich heen. Deze mensen ontwierpen een PC met open architectuur en bestaande componenten, die snel geproduceerd en ingekocht konden worden. Voor het besturingssysteem werd het bedrijfje Microsoft ingeschakeld. Binnen een jaar stond de IBM 5150 in de winkel voor 1565 US dollars, zij het zonder monitor, maar met het besturingssysteem MS-DOS van het bedrijfje Microsoft. Wereldwijd werden er 180.000 exemplaren van de IBM 5150 verkocht in het eerste jaar na de lancering.

IBM begreep dat de PC 5150 voornamelijk aftrek zou vinden op de zakelijk markt. Het bedrijf zag echter ook de markt voor homecomputers groeien en lanceerde in 1983 de IBM PC-jr in de VS, maar haalde deze na een succesvolle kerstverkoop toch weer van de markt. De machine heeft nooit Europa bereikt.

De auteur achter een Superbrain met CP/M in 1981

De IBM PC werd een succes, want de PC betekende standaardisatie qua ontwerp, chipset en software. Uitwisseling van documenten werd hierdoor gemakkelijk en niet langer hoefde tijd verspild te worden aan conversies tussen een CP/M Wordstar document en MS-DOS. Dit betekende niet dat direct alle bedrijven de IBM PC kochten. Zelf werkte ik met een bedrijfscomputer van het merk Superbrain, eerst onder CP/M en later onder MS-DOS tot 1986.  

Maar het succes van de IBM-PC was relatief kortstondig. Snel had de concurrentie door dat er geen patent op de machine zat en zij zelf een vergelijkbare machine konden bouwen. Bovendien had IBM geen exclusieve licentie voor MS-DOS. Andere bedrijven zoals Compaq en HP konden dus hun gang gaan en deden dat ook.

In december 2004 kondigde IBM aan zijn PC-afdeling te verkopen aan de Chinese computerfabrikant Lenovo voor twee miljard US dollar. Aan de hardware was nauwelijks meer iets te verdienen. William Lowe was toen allang vertrokken bij IBM. In 1988 stapte hij over naar Xerox en werd later president van de vliegtuigbouwer Gulfstream Aerospace Corp.

woensdag 30 oktober 2013

Een beker in Almere

Beschavingen worden vaak beschreven aan de hand van gevonden aardewerk. Zo werd in Swifterband in de Flevopolder een beker uit de klokcultuur ontdekt. Aan de hand van de vorm en versiering kunnen archeologen bepalen uit welke tijd de beker komt.

Ik heb ook een beker die te maken heeft met een historische gebeurtenis in de 30 jaar oude stad Almere. De beker draagt het opschrift CYBER CENTRE ALMERE. In kleinere letters staat eronder: IE ANNUAL REVIEW OCT 1998. Een blik in de internettelefoongids laat de vermelding zien van het KPN Cybercenter in Almere. Maar de spelling en schrijfwijze van dit center is anders en het Cyber Centre Almere lag in mijn beleving ook ergens anders. Het onderschrift is nogal cryptisch, maar bevat wel een tijdsaanduiding: oktober 1998. De rest van het onderschrift lijkt geheimtaal: IE en ANNUAL REVIEW. Een annual review is te vertalen als een jaarlijkse doorlichting van een Europees project. IE is een afkorting van Information Engineering. De combinatie van Information Engineering en 1998 lijkt te duiden met de opening van de School voor Information Engineering in Almere. Dat lijkt zo, want de school werd officieel geopend in oktober 1998. Maar het verhaal van de beker zit anders in elkaar.

In de jaren tachtig kreeg ik als zelfstandig adviseur nieuwe media regelmatig opdrachten van de Europese Commissie. Vanaf 1994 liep er een Europees onderzoeksprogramma Information Engineering (IE). Deze term was een container begrip voor meer gebruiksvriendelijkheid voor elektronische diensten: online informatiediensten, vertaaldiensten, bibliotheekautomatisering en elektronisch uitgeven. En Nederland deed het, volgens een studie,  goed in dit programma: “The Netherlands is perhaps the only European country of which it has, since 1994, been possible to speak of a "decisive breakthrough" in multimedia matters”. (Information Engineering-Activities, Priorities ond Perspectives, Oct. 1997).

Ik was vanaf het begin van het programma erbij betrokken als beoordelaar van aanvragen voor projectsubsidies, maar ook als beoordelaar van de uitvoering van enkele projecten.

Toen ik hoorde dat in Almere in september 1998 de Hogeschool van Amsterdam (HVA) het Instituut voor Information Engineering (IIE) als één van de eerste hoger beroepsopleidingen in Almere zou openen, heb ik met de directeur contact gezocht en gepraat over het EU programma en over de opleiding. Tijdens deze gesprekken ontstond het idee om een activiteit van de Europese Commissie in het kader van het programma Information Engineering naar Almere te halen. Na overleg met de EC programmaleider, Bernard Smith, kwam het idee op om een review van projecten te houden in Almere (gewoonlijk werden deze reviews exclusief in Luxemburg gehouden). Een aantal ambtenaren van de Europese Commissie zou naar Almere komen evenals een aantal externe experts. Van elk project zou een afvaardiging zich in  Almere presenteren. Op deze manier zouden de projecten beoordeeld worden, maar zouden ook de EC ambtenaren lezingen kunnen houden over Information Engineering op het nieuwe instituut.

De gemeente Almere sprong enthousiast in op dit idee en begon mee te denken in het programma. Het stelde een plaats beschikbaar, waar de projectreviews konden plaatsvinden. Dat werd het Cyber Centre Almere.  De net nieuwe burgemeester, Hans Ouwerkerk, ontving de delegatie van de Europese Commissie en de externe experts in de raadszaal van het stadhuis. Ook werd er een diner op het Oostvaarders College aangericht.

Het was een drukke week begin oktober; helaas werkte het weer niet echt mee.  Bovendien was het project iets te groot voor de beddencapaciteit van de hotels in Almere, toen alleen nog het Bastion Hotel. Dus verbleven er mensen in de omgeving van Almere, vnl. Amsterdam. De afvaardigingen van projecten kwamen vnl. uit het buitenland en hadden moeite met de verbinding van Schiphol naar Almere.

Aan het einde van de reviewweek kwam de beheerder van Cyber Centre Almere met een beker met opdruk voor de ambtenaren van Europese Commissie en de externe experts als herinnering aan de week in Almere. Ik neem aan dat weinig van deze bekers nog heel zijn. Mijn beker heeft het tot op heden overleeft en verblijft nu in het Stadsarchief van de gemeente Almere. 

Het Instituut voor Information Engineering werkte  goed mee. Intussen heeft de Hogeschool van Amsterdam haar aanwezigheid danig teruggebracht, maar is het Instituut voor Information Engineering niet geheel uit het Almeerse stadbeeld verdwenen.

zondag 20 oktober 2013

Libris Geschiedenis Prijs 2013 naar De Boerenoorlog

De Boerenoorlog, een boek van Martin Bossenbroek ontvangt de . Aan de Libris Geschiedenis Prijs is een bedrag van 20.000 euro verbonden.

Er dongen dit jaar 326 boeken mee naar de prijs. Genomineerd voor de shortlist werden:
  • Martin Bossenbroek: De Boerenoorlog (Athenaeum-Polak & Van Gennep);
  • Jan Brokken: De vergelding. Een dorp in tijden van oorlog (Uitgeverij Atlas Contact);
  • Roelof van Gelder: Naar het aards paradijs. Het rusteloze leven van Jacob Roggeveen, ontdekker van Paaseiland (1659-1729) (Uitgeverij Balans);
  • Els Kloek (samenstelling): 1001 Vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis (Vantilt);
  • Frits van Oostrom: Wereld in woorden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1300-1400 (Uitgeverij Bert Bakker).
  • Met deze nieuwe winnaar komt de stand van de categorieën op:
    - 6x cultuurgeschiedenis
    - 6x Nederlandse geschiedenis

    - 6x Tweede wereldoorlog
    - 2x Koninklijk Huis

    - 2x Europese geschiedenis
    - 3x landengeschiedenis

    - 1x bedrijfsgeschiedenis

    De Libris Geschiedenis Prijs is een initiatief van Historisch Nieuwsblad, 100 Libris-boekhandels, Nederlands Openluchtmuseum, de NTR/VPRO, Rijksmuseum Amsterdam en de Volkskrant en wordt dit jaar voor de zevende keer uitgereikt. Met deze prijs willen de initiatiefnemers een stimulans geven aan het goede historische boek in Nederland.

    vrijdag 4 oktober 2013

    Nederland bouwt weer een computer (2)

    De wetenschappelijke activiteiten op het gebied van computer ontwikkeling en computerbouw hebben vanaf 1956 tot commerciële activiteiten in Nederland geleid.

    Electrologica
    Na het gereedkomen van de ARMAC (1956) besloot het Mathematisch Centrum haar inspanningen op het gebied van computerbouw te staken. Er werden op basis van de ARMAC plannen gesmeed, die zouden leiden tot een commercieel bedrijf zouden leiden, gericht op de fabricage van computers. Maar hiervoor moest financiering worden gezocht. Een partner werd er gevonden in de Nillmij, de Nederlandsch-Indische Levensverzekering- en Lijfrente-Maatschappij, die het belang en de potentie van een Nederlandse computerindustrie inzag en tevens durfde te investeren in zo'n risicovolle onderneming. De president-directeur van deze verzekeringsmaatschappij, J. Engelfriet, had binnen het bedrijf al stappen tot automatisering ondernomen en was overtuigd dat in Nederland een computerindustrie moest komen. De samenwerking tussen de groep wetenschappers van het mathematisch Centrum en de verzekeringsmaatschappij leidde in1956 tot de oprichting van N.V. Electrologica, het eerste Nederlandse bedrijf, dat zich specifiek met de bouw van computers ging bezighouden.

    Het ontwikkelingsteam bestond aanvankelijk uit  A. van Wijngaarden, B.J. Loopstra en C.S. Scholten. Engelfriet was niet zomaar een investeerder, maar bemoeide zich intensief met het bedrijf, met name met de softwareafdeling, die tot 1965 in het gebouw van de Nillmij gevestigd was.

    De X1 werd in 1958 gepresenteerd en was een commercieel succes. Er werden meer dan 30 machines verkocht in binnen- en buitenland. De X1 werd dan ook gezien als één van de beste wetenschappelijke machines van zijn tijd. Vijf jaar later werd de X8 aangekondigd. Het was een snellere machine en was ook weer een commercieel succes. Maar toen men variaties begon te produceren op de X8 door de machines uit te kleden. Uiteindelijk werden de ontwikkelingskosten te hoog en kwam er concurrentie o.a. van IBM en andere, vnl. Amerikaanse computerfabrikanten. Electrologica zocht vanaf 1965 samenwerking met Philips, die het bedrijf in 1968 overnam en het integreerde in Philips-Electrologica. Hiermee viel het doek voor N.V. Electrologica en de X-serie, een traditie die was begonnen bij het Mathematisch Centrum en krap 20 jaren had geduurd.

    Philips
    Philips was in de jaren vijftig als elektronicabedrijf een geduchte nationale en internationale industriële speler. Het is dan ook verwonderlijk dat Philips in de jaren vijftig niet in de markt sprong van commerciële computerbouwers. Zoals gemeld in de eerste aflevering, bouwde Philips Natuurkundig laboratorium twee experimentele computers: de PETER (1958) en de PASCAL (Philips Akelig Snelle CALculator; 1960). Maar commercieel zat Philips met een probleem. Het bedrijf was actief in het maken van componenten voor IBM. En omdat dit profijtelijke handel was, wilde Philips geen concurrent van IBM worden.

    Maar vanaf 1960 zag men bij Philips ook dat er een nieuwe en grote markt open lag, die zowel wetenschappelijk onderzoek, techniek als administratie besloeg. In dat jaar richtte het elektronicabedrijf Philips Computer Industrie (PCI) op om zelf te starten met de productie van computers. Na de overname van Electrologica in 1968 veranderde Philips de naam PCI in Philips-Electrologica en kreeg een eigen fabriek in Apeldoorn.

    Terwijl de productie van de Electrologica computers gestaakt werd, kwam Philips in 1969 met de P1000 computerfamilie en voorlopers zoals de P880 (zie foto) op de markt. Het eerste exemplaar werd verkocht aan de PTT voor de automatisering van de Girodienst. De leveranties van enkele honderden computers kwamen echter voornamelijk tot stand via de bestaande, binnenlandse netwerken en niet via de gebruikelijke verkoopkanalen. In 1976 stopte de productie ervan.

    Philips-Electrologica had intussen een naamsverandering ondergaan in Philips Data Systems (PDS). Dit bedrijf  ging zich concentreren op minicomputers en kleinere systemen. Dit leidde tot de enige twee jaren met winst: 1984 en 1985.

    Ondertussen was eerst het home computer en daarna de personal computer op de markt gekomen. Philips was in het home computer markt actief met de Philips P2000 en later met de MSX. Naar het voorbeeld van de IBM-PC besloot Philips in 1986 om ook PC’s te gaan bouwen, geen succes werden, ondanks campagnes met Headstart computers en gebundelde CD-ROMs, o.a. geproduceerd door het Rotterdamse bedrijf AND. In 2003 was het PC avontuur voor Philips over met de sluiting van de Apeldoornse vestiging. Het PC avontuur van Philips was  niet overtuigend. Want in dezelfde tijd begon Philips een half miljard dollar te storten in het CD-interactief avontuur, dat commercieel duurde van 1991 tot 1996. Philips halfslachtigheid werd samengevat in de filosofie: je zit vóór de televisie met CD-i in de huiskamer en achter je persoonlijke computer in je slaap- of studeerkamer.

    Holborn
    Behalve commerciële productiebedrijven, Electrologica en Philips, was er vanaf 1980 ook een bedrijf actief, dat uitsluitend PCs produceerde: Holborn (Born in Holland). De hardware van de machine was ontworpen door H.A. Polak en de terminal door Vos Industrial Designers. Van binnen is de terminal een aangepaste MicroBee. De Holborn gebruikte het besturingssysteem CP/M.

    Het bedrijf Holborn was slechts kort actief, van 1980 tot 1983, toen het failliet ging. Er zijn waarschijnlijk slechts 200 apparaten verkocht, vnl. aan kleine bedrijven voor administratieve en boekhouddoeleinden. Voor de gestylde en ergonomische machine werd destijds 30.000 gulden (ca. 14.000 euro) gevraagd. Het bedrijf moest opboksen tegen machines zoals de IBM PC, maar ook andere, meestal goedkopere kantoormachines als Wang.

    De Delftse quantumcomputer
    De geschiedenis van de Nederlandse computerbouw overziend, lijkt zich eenzelfde scenario te gaan afspelen. De computerbouw is terug bij de universiteit, in dit geval niet in Amsterdam, maar in Delft. Het verschil in scenario is echter dat vanaf het begin ook de wetenschappelijke instituten en het bedrijfsleven erbij betrokken zijn. Op deze manier kan het bedrijfsleven voordeel via spin-offs genieten.

    Wel blijft de vraag over, waarom een universiteit moet beginnen met de bouw van de quantumcomputer. In de VS zijn er o.a. al initiatieven genomen door bedrijven als IBM en Google. Vanwaar dan dit Nederlandse initiatief?  De bouw van quantumcomputers staat nog in de kinderschoenen en in Delft zit een groep experts in de quantumleer en nanotechnologie, die nu via QuTech theorie in praktijk kunnen omzetten.

    woensdag 2 oktober 2013

    Nederland bouwt weer een computer (1)

    Nederlandse wetenschappers gaan onder leiding van de TU Delft werken aan een supercomputer. De computer moet over vijftien jaar klaar zijn. Het gaat om een zgn. quantumcomputer is een project van QuTech, een instituut voor innovatie, voor negen miljoen per jaar gefinancierd, gefinancierd door het Rijk, de TU Delft, de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek en het bedrijfsleven.

    Na meer dan 60 jaar gaat Nederland weer een eigen computer bouwen. Want tussen 1950 en 1980 werden er computers gebouwd op universiteiten en door commerciële bedrijven in Nederland. Sommige van die computers bestaan nog; veel bleven niet bewaard. In 2010 heeft SCEN, Stichting Computer Erfgoed Nederland, het Nationaal Register Historische Computers gepubliceerd.

    Universiteit als computerbouwer
    Vanaf 1952 bestudeerden wetenschappers niet alleen computers, maar begonnen ze die ook te ontwikkelen. Universiteiten en wetenschappelijke instellingen werden computerbouwers.
     
     De eerste computer in Nederland was de ARRA I (Automatische Relais Rekenmachine Amsterdam). Hij werd in Amsterdam gebouwd door het Mathematisch Centrum. Het was een machine die wekte met relais, door elektromagneten bediende schakelaars. In de praktijk bleek de machine niet bruikbaar. Bij de presentatie op 21 juni 1952 in aanwezigheid van de Amsterdamse burgemeester d'Ailly en minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen F.J. Th. Rutten aanwezig moest het apparaat een tabel met willekeurige getallen genereren, wat lukte, maar daarna heeft het de geest gegeven. De ARRA II uit 1954 werd wel een succes. De computer bevatte radiobuizen en, transistors en een ringkerngeheugen. Met deze computer werden met succes berekeningen uitgevoerd voor o.a. de Fokker vliegtuigfabriek. De ARRA I noch de ARRA II zijn bewaard gebleven.

    In 1954 werd door het Mathematisch Centrum begonnen met de bouw van een tweede generatie computer, de ARMAC (Automatische Rekenmachine MAthematisch Centrum); in 1956 was de computer klaar. Nieuw bij deze machine was dat de software als uitgangspunt werd genomen. Op basis van het ontwerp van de software werd vervolgens de hardware gebouwd. Deze computer maakte gebruik van transistors, een trommelgeheugen en een ringkerngeheugen. De ARMAC rekende onder andere ten behoeve van de Deltawerken. De computer leek commercieel perspectief te hebben. Er is overigens geen exemplaar van de ARMAC bewaard gebleven.

    Ook op de TU Delft werd onderzoek gedaan en werden computers gebouwd. In 1952 ontwikkelde Willem van der Poel de ARCO (bijgenaamd Testudo). In het jaar erna werkte hij aan de ontwikkeling van de PETRA, de eerste computer in Nederland met radiobuizen in plaats van relais. In 1957 bouwde Van der Poel de eerste ZEBRA, die half werkt met buizen en half met transistors. De ZEBRA was zo succesvol dat hij, overigens volledig met transistors, in Groot-Brittannië door Stantec in productie werd genomen. De ARCO is bewaard gebleven in de collecties van de TU Delft; de PETRA is echter niet bewaard gebleven. Van de Stantec ZEBRA zijn nog twee exemplaren te vinden in de collecties van de TU Delft.

    Wetenschappelijke instellingen
    Bij TNO bouwde men in 1955 een computer, de VTH, een technisch zeer geavanceerde analoge computer. Vliegtuigbouwer Fokker gebruikte de computer om vliegtuigbewegingen en luchtstromen te berekenen en simuleren. De VTH wordt gezien als de eerste zeer geavanceerde technisch-wetenschappelijke computer In Nederland. Van de VTH zijn nooit meer exemplaren gebouwen. Nu maakt de VTH deel uit van de collecties van de TU Delft.

    In de jaren vijftig was Philips als elektronicabedrijf niet actief in de bouw van commerciële computers. Wel werd bij het Philips Natuurkundig Laboratorium (Natlab) de PETER gebouwd, die in 1958 operationeel werd. Deze werd gevolgd door de PASCAL (Philips Akelig Snelle CALculator), die in 1960 in gebruik werd genomen en veel sneller en betrouwbaarder was dan zijn voorganger. Maar commercieel zat Philips met een probleem, want het bedrijf was actief in het maken van componenten voor IBM. En omdat dit een goede handel was, wilde Philips eigenlijk geen concurrent van IBM worden, maar dat veranderde na 1960.

    Tegen het einde van de jaren vijftig waren de universiteiten, met name de Universiteit van Amsterdam en Technische Universiteit Delft, klaar met het bouwen van computers. Omdat het Mathematisch Centrum niets voelde voor een commercieel avontuur met de ARMAC, werd in 1956 het bedrijf Electrologica opgericht. Een jaar later kwam IBM met mainframes op de markt.

    Het is interessant om te observeren dat een vergelijkbare situatie is ontstaan rond de quantumcomputer. Er is nog geen quantumcomputer. Er moet bovendien nog veel onderzoek gedaan worden naar de toe te passen quantumleer, te gebruiken nano-apparatuur, maar ook de software. Duurde de ontwikkeling van computers aan de universiteiten in de jaren vijftig ruwweg een decennium, de ontwikkeling van de quantumcomputer wordt geraamd op 15 jaar.