zaterdag 31 maart 2012

Een museum voor digitale media

Afgelopen donderdag, 29 maart, werd ik erg vrolijk van het bericht dat in het National Media Museum te Bradford (GB) de eerste permanent internet galerie Life Online ter wereld was geopend. De galerie heeft 2 miljoen pond gekost. Deze permanente galerie zal de geschiedenis van internet weergeven, laten zien hoe internet het leven van mensen verandert en de nieuwste trends in beeld brengt. De galerie heeft twee ruimtes, die worden bestierd door Tom Woolley, de curator voor nieuwe media.


De permanente tentoonstellingsruimte is in de foyer van het museum, waar de eerste experimentele e-mails in beeld worden gebracht tot de opkomst van de sociale media. Een variëteit aan inspirerende interactieve installaties en spelletjes laten het verhaal van internet ervaren, terwijl een tijdlijn van apparaten de evolutie van internet en computer technologie laat zien. De foyer is verdeeld in vier gebieden:

1. In het begin – internet wordt geboren. Vanuit de wereld van militaire en academische computer netwerken brengt het eerste gebied de sleutelfiguren van de innovatie in beeld, die de principes van het netwerk formuleerden en de groei van de technische infrastructuur stimuleerde.
2. De wereld in – Internet wordt openbaar. Het tweede gebied toont de eerste online gemeenschappen. Van de eerste e-mail tot de eerste virtuele gemeenschappen en de sociale netwerken. Het gebied wordt afgesloten met de impact van het World Wide Web. Je kunt er bovendien een eigen webpagina bouwen, een reis in tijdmachine nemen en internet beschermen tegen dodelijke virussen.

3. In ons dagelijkse leven – internet en jij. Internet betekende een nieuw tijdperk van informatieve delen, online instrumenten, die intussen in het dagelijkse leven zijn doorgedrongen. Zoekmachines, online business, privacy en online gemeenschappen, die een rijke en dynamische cultuur van internet scheppen, worden verkend. Probeer maar eens een rijke dot.com miljonair te worden en bescherm je online privacy maar eens.

4. In de toekomst – internet ontwikkelt. Het laatste gebied van de foyer toont de nieuwste internet trends en technologie. Door samenwerking met de industrie en universiteiten worden bezoekers gestimuleerd om nieuwe ideeën te bekijken en experimenten en prototypes uit te proberen. In de tweede ruimte op de zevende verdieping is voor wisselende tentoonstellingen.

Toen ik Life Online ontdekte was ik zeer gelukkig om meer dan een reden. Life Online is een permanente galerij van het National New Media Museum, dat op haar beurt weer onderdeel is van het National Media Museum in Bradford (GB). Ik kende dit museum niet en wist ook niet dat het eigenlijk een multifunctioneel museum was met: 
- een National Photography Collection;
- een National Cinematography Collection;
- een National Television Collection;
- een National New Media Collection.

Dat is toch fantastisch, een museum met vier uiteenlopende collecties. Dat is nog iets anders dan in Nederland. We hebben de twee grote steden Rotterdam en Amsterdam die vechten om een fotomuseum. Het Filmmuseum heeft net haar design gebouw in Amsterdam aan de andere kant van IJ geopend. En het Instituut voor Beeld en Geluid staat in Hilversum. En voor nieuwe media hadden we geen geld meer over en zeker niet in deze economische dip.

Ontwerp Jet Steverink (BLICK)

In lijn met de publicatie van mijn boek over de Pre-internet geschiedenis (Toen digitale media nog nieuw waren - Pre-internet in de polder (1967-1997)), heb ik een presentatie geproduceerd over een  Nieuwe-Media Ervarings- en Expertise Centrum, genaamd Digiworld. Online Life gaf me nog meer inspiratie, zodat ik mijn presentatie moet actualiseren.

Ik heb een paar presentaties van Digiworld gedaan voor gemeentelijke instanties in Almere, mijn woonplaats. Almere heeft een attractie nodig. Dus waarom geen Nieuwe-Media Ervarings- en Expertise Centrum, Digiworld. De stad is de nieuwste new town in Nederland en maakt deel uit van de Noordelijke Vleugel, waartoe de steden Haarlem, Amsterdam, Almere, Hilversum, Amersfoort en Utrecht behoren. Bovendien is de burgemeester van Almere,  Annemarie Jorritsma, een van de eerste ministers geweest samen met K. Andriessen, die te maken kreeg met internet.
Een andere vestigingsplaats zou de High Tech Campus in Eindhoven, ooit begonnen door Philips en onlangs gekocht voor 450 miljoen euro door een groep van investeerders, aangevoerd door Marcel Boekhoorn. Met slechts één procent van de aankoopsom zou deze innovatieve omgeving voorzien worden van een historisch perspectief met een Nieuwe-Media Ervarings- en Expertise Centrum, Digiworld.

vrijdag 30 maart 2012

De Nieuwe Pers

In de conclusie van de blogposting Encyclopedia Britannica geheel digitaal, gaf ik aan dat naslagwerken een van de eerste uitgeefsegmenten was die van analoog naar digitaal veranderden en nu na zo’n 40 jaar de verandering voltooid lijken te hebben. Ik vroeg me dan ook af welk segment is het volgende. Ik noemde daarbij het kranten- en tijdschriftensegment. Voor deze blogposting richt ik mij specifiek op het krantensegment, m.n. gezien het aangekondigde einde van de gratis, maar niet goedkoop krant De Pers. Als ik stel dat de naslagwerken nu hun digitale omslag voltooid hebben, zet ik als volgende stelling neer dat de kranten in 2020 hun omslag bereikt zullen hebben van papier naar digitaal.

Huidige dode-bomen landschap
Onlangs zijn de meest recente oplagecijfers over kwartaal vier van 2011 gepubliceerd door HOI, het Instituut voor Media Auditing. De betaalde oplages van NRC Handelsblad en nrc.next stijgen voor het derde kwartaal op rij. Vergeleken met een jaar eerder steeg de betaalde oplage van NRC Handelsblad van 182.794 naar 189.452 en van nrc.next van 71.558 naar 75.344. Alle andere landelijke dagbladen laten juist een dalende lijn zien.
De Telegraaf had eind 2011 een oplage van 529.188, een daling van ruim 6 procent ten opzichte van een jaar eerder. De oplage van AD daalde met bijna 2 procent naar 391.685. Bij de Volkskrant daalde de oplage zo’n 4 procent, naar 231.470. Ook Trouw had een dalende oplage: van 96.651 naar 91.644 exemplaren. Het Parool daalde van 65.301 naar 61.373 en Het Financieele Dagblad van 59.188 naar 52.220. Het Reformatorisch Dagblad ging van 50.988 naar 49.341 en het Nederlands Dagblad van 29.248 naar 26.738.
Bij de regionale dagbladen laat alleen het Fries Dagblad een nieuwe stijging zien: van 13.378 naar 14.523. De overigen zien het lezersaantal alleen maar afnemen.
De digitale publicaties van de kranten laten op twee na allemaal een stijging zien. De ‘dalers’ zijn NRC Handelsblad en de Volkskrant.
De totaal verspreide oplage bij de gratis dagbladen vertoonde ook een daling. Alleen het verdwijnende dagblad De Pers steeg in oplage van 278.038 naar 292.440. Metro ging van 471.929 naar 440.091 en Sp!ts van 393.103 naar 361.893. (Bron: Villamedia)

Korte geschiedenis
De overschakeling van papier naar digitaal voor de kranten begon in Nederland in de jaren tachtig. In plaats van loodzetten werd fotozetten ingevoerd en daar was een computer voor nodig. Maar fotozetten zomaar invoeren bij een krant is onmogelijk. Daar is tijd voor nodig. Een van de eerste kranten, die overging van loodzetten naar een geautomatiseerd systeem was Het Financieel Dagblad. Na een aanloop begon het dagblad met de invoering van een nieuw systeem in 1984. En vanaf 1986 kon het archief automatisch benaderd worden. Ook de Volkskrant ging in de jaren tachtig aan de slag onder leiding van de heer Van Ginkel en introduceerde een systeemredacteur, een redacteur die wist hoe het systeem werkte en de schakel was tussen redactie en techniek. Ook De Gelderlander begon in die tijd over te schakelen en kocht het BRS zoeksysteem, zodat redacteuren in het archief konden gaan zoeken. En dan in 1994 lanceert het Eindhovens Dagblad als eerste dagblad een internetsite met publiek toegankelijk archief, gebruikmakend van Philips’ software Rosetta. En in 1995 toonde Roger Fidler het prototype van het electronisch tablet, de voorloper van de elektronische krant.

Na de digitalisering
Maar de digitalisering was het probleem niet voor de kranten. Want met de introductie van internet moesten de krantenbedrijven de vragen beantwoorden:
- Hoe is de leeftijds- en geografische opbouw van de lezers;
- Wat gebeurt er met de redactionele formule;
- Zijn advertenties voor papieren kranten ook te gebruiken voor de internetversie;
- Kun je geld vragen voor een pdf krant en een krant op internet;
- Hoe faseer je de overgang van papier naar internet.
Er zijn nogal wat vragen op het gebied van redactionele formule en businessmodel die beantwoord moeten worden. En er is niet één recept voor, want er zijn nationale kranten, gespecialiseerde kranten en regionale kranten.
De leeftijdsopbouw was bij het begin van internet nog belangrijk, maar tegenwoordig is internet gemeengoed geworden ook voor de senioren. De geografische opbouw was belangrijk bij het papieren product vanwege de distributie. Nu is voor papier de combinatie essentieel; zo worden regionale kranten meer gelezen door senioren, die wonen in niet stadse omgevingen. Zo mag van senioren verwacht worden dat deze de digitale editie eerder in de stad omarmen dan op het platteland.
De redacties zijn er intussen wel achter dat zij niet zomaar de krant op internet kunnen kopiëren. En er is intussen een soort formulemix ontstaan: de papieren krant, de pdf krant en de uitgebreide teletekstkrant, bestaande uit berichten van persbureaus’s, maar zonder achtergrondsartikelen.
Uiteraard hebben de meeste kranten advertentieafdelingen, maar advertenties op papier zijn anders dan interactieve advertenties. Ook hier moet een omslag gemaakt worden.
Het businessmodel is nog lang niet uitgekristalliseerd. Dat een pdf krant geld kost is duidelijk. Maar blijft de uitgebreide teletekstkrant gratis. Of ga je voor bepaalde langere artikelen geld vragen, zoals het Nederlands Dagblad. Of biedt je als krant een mix aan van pdf/elektronische kranten door de week en de papieren editie op zaterdag, zoals Het Financieele Dagblad.
Intrigerend blijft de vraag hoe je de overgang faseert van papier naar internet en zeker nu met de tablets.

De nieuwe Pers
Al deze vragen komen nu naar boven bij het voortbestaan van De Pers. De krant bestond net een lustrum en had vanaf het begin de advertentiemarkt voor de papieren editie niet mee. Qua distributie heeft de krant zich langzaam uitgebreid van de randstad naar het achterland en van weekdagen tot werkdagen. De interneteditie was een soort drietrapsraket: gedrukte editie, pdf editie en internet editie. Het businessmodel werd er niet gecompliceerder onder, want de hele operatie was afhankelijk van platte advertenties, geschikt voor de papieren krant.
Achteraf geredeneerd kun je concluderen dat de De Pers anders had moeten starten in 2007. De redactie had direct digitaal moeten starten en misschien op zaterdag een gedrukte editie moeten uitbrengen met het beste van de week op internet. Op deze manier was De Pers veel distributiekosten kwijt geweest en had zij bovendien meer aandacht kunnen schenken aan interactieve artikelen en advertenties.
Komt er nog De nieuwe Pers, die een glimp presenteert van de toekomstige kranten? Wat kan er weggelaten worden: de telexjournalistiek van korte berichten van persbureau’s, geen RTV rubriek en de kruiswoordpuzzel; deze zijn elders op internet te vinden. Wat kan er behouden moet blijven: de langere gesigneerde artikelen, die via een profiel gekozen kunnen worden; niet iedereen is geïnteresseerd in sport. Wat moet nieuw worden: een forumpagina voor discussie, maar geen Hyvesachtige rubriek. De nieuwe Pers moet ook werken aan interactieve advertenties, waarvoor meer geld gevraagd kan worden dan voor de platte advertenties. En De nieuwe Pers zal bovendien een financiële bijdrage moeten vragen van de lezer: goedkoop, maar niet vrijblijvend.
Wat zou het effect zijn van De nieuwe Pers: tweedeling tussen telexjournalistiek en serieuze journalistiek met multimedia extra’s zoals video, audio en animatie; het geheel voorzien van een serieus discussieplatform.

Omslag
Wanneer zal er een definitieve omslag zijn. De introductie van de tablets is een belangrijke stap in de omslag naar de digitale kranten. Als we net zoals bij naslagwerken 40 jaar nemen voor de omslag van druk naar digitaal, dan zal in 2020 de definitieve omslag in het krantensegment een feit zijn. Uitgevers hebben dus nog iets meer dan zeven jaar om tot een definitieve redactionele formule, interactieve reclame en businessmodel te komen. De Nieuwe Pers kan het eerste prototype worden.

vrijdag 16 maart 2012

Encyclopedia Britannica geheel digitaal

Na 244 jaar zal er geen gedrukte Encyclopedia Britannica meer uitkomen. De uitgever heeft na het experimenteren met verschillende verdienmodellen eindelijk de gedrukte editie laten varen. De encyclopedie wordt nu geheel digitaal via internet uitgegeven en zal concurreren met Wikipedia.
Een eerste experimenteel opgemaakte pagina van de GSE; ontwerp Wim Crouwel (1970)

Dit is groot nieuws, althans voor mij. Ik begon mijn werkzame leven in mei 1970 op de redactie van de Grote Spectrum Encyclopedie (GSE). Redactie was toen nog een groot woord, want er waren twee redacteuren, een projectmanager en een secretaresse. Ik heb tien jaar me bezig gehouden met encyclopedieën, want behalve aan de GSE heb ik gewerkt aan de Summa, de Kleine Oosthoek en de Grote Oosthoek (7e druk). De Encyclopedia Britannica was in deze wereld zo ongeveer de Bijbel van de encyclopedieën, m.n. door bijdragen van grote geesten zoals Bertrand Russell, Edmund Gosse en T.H.Huxley.

Het was een interessante tijd, want de teksten van de naslagwerken begonnen gezet te worden met computers. Maar ook redacties kregen te maken met computer: voor de bewaking van de omvang, voor de consistentie van de duizenden verwijzingen, voor de last-minute wijzingen en met het oog op eventuele afgeleide naslagwerken en digitale edities. De (GSE) gebruikte een methodiek ontwikkeld door Infonet, de computerafdeling van Excerpta Medica. De Oosthoek producten werden in samenspraak met Salland Zetcentrum, een Kluwerdochter, ontwikkeld.

(c) Jak Boumans, De elektronische encyclopedie in 20 delen, 1976

Het was ook een spannende tijd, want het was duidelijk dat de digitale edities eraan zaten te komen. Er werd over nagedacht. In 1976 probeerde ik een digitale editie uit te beelden. Het was eigenlijk een vertaling van de overgang van paard-en-wagen naar de eerste gemotoriseerde voertuigen.

Zo bracht in 1980 de Amerikaanse VNU dochter Arête Publishing de eerste encyclopedie American Academic Encyclopedia full text online in 200 huishoudens in Columbus, Ohio als onderdeel van een experiment, dat gesponsord werd door de bibliotheekorganisatie OCLC. Een jaar later werd de tekst ook ter beschikking gesteld aan abonnees van de online diensten The New York Times Information Bank, Dow Jones News/Retrieval en CompuServe. In 1982 liet de uitgeverij tijdens de Frankfurter Buchmesse een eerste demo videodisc met tekst, foto’s, illustraties en een paar filmpjes zien van de encyclopedie.

De VNU uitgeverij was in 1985 overgenomen door de Amerikaanse uitgeverij Grolier en deze zette de experimentele lijn van een multimedia encyclopedie door. Het bracht als een van de eerste uitgevers van naslagwerken een CD-ROM editie uit met 30.000 lemma’s en 9 miljoen woorden, met illustraties en filmpjes onder de titel The Grolier Multimedia Encyclopedia. Het was in feite de 21 delige American Academic Encyclopedia, die door VNU was verkocht aan Grolier. De CD-ROM versie was het begin van digitale encyclopedieën. Ook de Encyclopedie Britannica probeerde een halfhartige poging om een CD-ROM editie uit te brengen.
(Bron: Toen digitale media nog nieuw waren, pgs . 163-201)

Wereldwijd werd met name de Encarta encyclopedie bekend, aangezien deze als gebundelde editie bij de aankoop van PC’s werd meegeleverd. In Nederland bracht uitgeverij Het Spectrum een kleine encyclopedie op CD-ROM uit en Philips lanceerde in 1994 de Interactieve Encyclopedie op CD-ROM en op CD-i, de voorloper van de DVD. Sinds 1997 zijn in samenwerking met Microsoft verschillende edities van de Encarta Winkler Prins Encyclopedie uitgebracht, een elektronische versie van de encyclopedie op cd-rom en dvd. Deze telt ruim 59.000 artikelen en vele illustraties.

Intussen was de markt voor gedrukte encyclopedieën al sinds 1980 ingestort. De GSE kwam niet verder dan een eerste versie. De zevende druk van Grote Oosthoek was de laatste druk en eind 2008 verklaarde Winkler Prins, intussen overgenomen door Uitgeverij Het Spectrum, dat er geen papieren versie meer zou komen.

Ruim voor de aankondiging van de digitale Encyclopedia Britannica, ging Uitgeverij Het Spectrum aan de gang met online edities. In 2010 zijn er drie elektronische versies van de encyclopedie uitgekomen: de Junior Winkler Prins, de Studie Winkler Prins online en de Grote Winkler Prins online.

De aankondiging van de Encyclopedia Britannica is het einde van de omslag van druk naar digitalisering voor naslagwerken met nieuwe concurrentie van Wikipedia en nieuwe businessmodellen. Dit soort uitgeefproducten was in de voorhoede van de uitgeverij in de omslag van druk naar digitaal. Volgende uitgeefsegment dat een radicale omslag zal maken is de kranten- en tijdschriftensector, gevolgd door de non-fictie boeken en daarna de fictie boeken.

woensdag 14 maart 2012

Het kroonjaar 1972

Het boek gaat over de periode 1967 tot 1997. In die jaren zijn er verschillende mijlpalen gepasseerd. In de rubriek kroonjaar wordt een lustrum/jubileumjaar (1967, 1972, 1977, 1982, 1987, 1992, 1997) gekozen en de gebeurtenissen uit dat jaar vermeld. Aanvankelijk zullen er slechts een paar gebeurtenissen vermeld worden, maar naarmate de industrie zich ontwikkeld worden dit er meer. In het boek is een tijdlijn van 50 hoogtepunten opgenomen. De Excel databank van de auteur bevat echter zo’n 500 gebeurtenissen van de geschiedenis van de digitale informatie-ontsluiting.

De wetenschappelijke uitgeverij Excerpta Medica wordt verkocht aan Elsevier, waarmee Elsevier digitale kennis inkoopt. De acquisitie veroorzaakt enige paniek bij Uitgeverij Het Spectrum, die bij de zustermaatschappij van Excerpta Medica, Infonet, diensten gebruikt voor de productie van de Grote Spectrum Encyclopedie. De oplossing lag in de verzelfstandiging van Infonet.

In de VS doet Carlos Cuadra, directeur van SDC, onderzoek naar de haalbaarheid van commerciële online diensten. Van de 7000 verstuurde enquêteformulieren kreeg hij er slechts 72 terug. De boodschap leek duidelijk: er was geen markt voor online diensten. Desondanks zag hij met lede ogen hoe zijn concurrent Roger Summit , directeur van Lockheed-zoekdiensten, de online dienst Dialog  begon aan te bieden. Dialog werd hiermee de eerste commerciële online dienst.

De Economische Voorlichtings Dienst (EVD) van het ministerie van Economische Zaken start een databank met Engelstalige samenvattingen van artikelen over de economie, die in Nederland verschenen waren. De databank Foreign Economic and Trade Abstracts wordt aanvankelijk gedistribueerd via de Belgische overheidshost Belindis en vanaf 1978 via de Amerikaanse dienst Dialog.

Stichting Moderne Media (SMM) wordt opgericht. SMM is een lobby-organisatie voor uitgevers. Zij worden geconfronteerd met de introductie van nieuwe media zoals videobanden, beeldplaten en diaseriesvoor het onderwijs. Later kwamne hier floppy discs bij en online uitgeefdiensten. SMM hield contact met ministeries en discussieerden o.a. over de rol van de omroep bij teletekst; SMM meende dat deze dienstverlening uitgeversterritorium was. In 1977 besliste minister Van Doorn dat teletekst bij de omroep thuis hoorde. 

zaterdag 10 maart 2012

De metafoor van de stad

Nederland heeft er een stad bij, stad.nl. Het is weliswaar een virtuele stad met een concentrische infrastructuur van alleen maar winkelstraten. De stad is gevuld met veel getekende vrouwenfiguurtjes en weinig mannen. De stad.nl heeft ook een gemeentehuis, maar dat is eigenlijk het centrale uitgiftepunt van een kooppas.
De metafoor van de stad is niet nieuw in de Nederlandse internetgeschiedenis. In feite is de site het vijfde voorbeeld van een metafoor van de stad.

De Digitale Stad (DDS)


(c) Archief De Digitale Stad

De eerste stad op internet was natuurlijk De Digitale Stad. Op 15 januari 1994 ging in Amsterdam De Digitale Stad (DDS) van start, een project van het politiek-cultureel centrum De Balie en XS4ALL, naar het voorbeeld van de Free-Nets in Noord-Amerika. Aanleiding waren de gemeenteraadsverkiezingen in het voorjaar van 1994. Behalve via de plaatselijke televisie-, radio- en gedrukte media, zou via De Digitale Stad een publieksdebat plaatsvinden. De metafoor van een virtuele stad werd gekozen om het karakter van het publieke domein van DDS te benadrukken. Marleen Stikker werd de virtuele burgemeester van DDS. Aan de poorten van de stad stonden duizenden potentiële internetters van buiten Amsterdam te dringen om via een inbelverbinding toegang te krijgen tot DDS en internet. Na zes weken telde het project al meer dan tienduizend geregistreerde gebruikers.
(Toen digitale media nog nieuw waren, pag 250-251)

Digitale steden
In navolging van de Digitale Stad in Amsterdam ontstonden er tussen 1994 en 1997 vele digitale steden, dorpen, gemeenten en regio’s. De doelstellingen van deze sites waren zeer uiteenlopend. Om richting te geven aan de vele initiatieven publiceerden Kees Schalken en Joost Flint het Handboek Digitale Steden. In het voorwoord omschreef Marleen Stikker het leidende beginsel van een digitale stad, het is ‘een publiek domein, een systeem dat de burgerij, maatschappelijke organisaties en het midden- en kleinbedrijf een stoel verschaft op de eerste rij. Een digitale stad is laagdrempelig en geeft de mogelijkheid om te experimenteren en zonder veel investeringen ervaring op te doen met nieuwe technologie. Niet alleen kunnen burgers op deze wijze worden voorzien van een toegang tot de informatie-infrastructuur, ook kunnen er nieuwe markten worden verkend en ontwikkeld’. Ondanks het lokale enthousiasme voor digitale steden, dorpen, gemeenten en regio’s, zijn de meeste projecten een stille dood gestorven, mede omdat de officiële gemeenten langzamerhand hun gemeentelijke domeinennamen begonnen op te eisen.
(Toen digitale media nog nieuw waren, pag 251-252)

City Online
In 1995 was Planet Internet van start gegaan en boekte in korte tijd veel succes. Dat vroeg om een antwoord van de uitgevers. Met City OnLine, een joint venture van VNU Dagbladen en Wegener, probeerde de uitgevers van regionale kranten de markt serieus aan te pakken. Deze consumentendienst was uitgedacht door Maurice de Hond voor zijn toenmalige broodheer Wegener. De formule was gebaseerd op enerzijds interactie van bewoners die in City Online, een huis hadden, en op nieuws en informatie van de dagbladen anderzijds. De winst moest komen uit advertenties. Bezoekers van City Online konden zich inschrijven voor een huis, een metafoor die reeds door DDS was gebruikt. Bewoners konden bij elkaar in de straat op bezoek gaan, aangezien de straatgenoten door de computer gekozen waren op basis van de door hun opgegeven voorkeuren en interesses. Via cookies werden ze door de computer herkend en begroet zodra zij aanlogden bij City Online. De dienst werd in oktober 1996 officieel gelanceerd in Utrecht en daarna in andere steden. Eind 1997 had City Online 17 lokale digitale steden met 16.000 bewoners en dagelijks zo’n 6.000 bezoekers. In 1998 werd de dienst opgeheven. In een interview van Geert Lovink met Marleen Stikker werd de nodige kritiek geuit op City Online: ‘Als je je realiseert dat Maurice de Hond miljoenen ez-subsidies heeft opgemaakt om City Online, een slap aftreksel van DDS, op te zetten en dat hij daar zelfs met de aanvullende miljoenen van Uitgeverij Wegener niet in is geslaagd, dan is het nog steeds een godswonder dat DDS zonder die subsidies in staat is geweest het publieke karakter overeind te houden.’ (7/3//2001: http://reinder.rustema.nl/dds/lovink/interviewstikker.html).
(Toen digitale media nog nieuw waren, pag 264-265)

Macropolis
De metafoor van de stad werd in 1999 gecommercialiseerd met de winkelportaal van Macropolis.nl (Grieks: macro=groot en polis= stad). De site telde volgens directeur Niek Vrielink 5000 online aanbieders van producten en diensten. Consumenten zouden alle 5000 aanbieders en hun aanbiedingen via Macropolis kunnen vinden. 'Uniek,' vindt Vrielink, 'is dat wij doorlinken tot op productniveau. Dus voorbij de voordeur.' Speciaal ontwikkelde software graast 's nachts alle sites af om te zien of er iets veranderd is in de content en of alle links nog werken. Aanbieders die bovenaan een lijst met zoekresultaten willen staan moeten betalen. Een A1 'locatie' kost 50.000 gulden per jaar. Daarvoor worden 1 miljoen views gegarandeerd. Het project werd uitgebreid naar Spanje. Na 2000 is niets meer van Macropolis te vinden.
(emerce, 13 juli 1999)
De stad.nl is nu de vijfde lancering van de metafoor van stad. Waarschijnlijk hadden de oprichters ervan (zie de eerste steen op de homepage) kunnen kiezen voor een domeinnaam die met winkelen geassocieerd had kunnen worden, desondanks hebben zij gekozen voor de beeldspraak van een stad.

Over concentrische infrastructuur gesproken...

(c) Archief De Digitale Stad
(c) stad.nl

dinsdag 6 maart 2012

Blog posting bij St. Historie der Techniek

Recentelijk ben ik in contact gekomen met de Stichting Historie der Techniek. Ik kende de stichting van het boek De eeuw van de computer. Toen ik dat boek kocht, vond ik tot mijn verrassing op pagina 262 een verwijzing naar een 25-delige serie blog postings over 25 jaar commerciele online in Nederland op mijn blog Buziaulane uit 2005. De publicatie van het boek Toen digitale media nog nieuw waren was aanleiding om contact op te nemen met de stichting. Dit heeft reeds geresulteerd in een blog posting.

zondag 4 maart 2012


Nu het boek Toen digitale media nog nieuw waren van Jak Boumans gratis bij een abonnement op Vakblad en iVakblad.